ag gaat er iets bizonders in haar
om. Toen ik haar naar de vestibule vergezelde, zag zij er uit alsof
zij in tranen zou losbarsten."
XXIII.
Nog in slechter gemoedsstemming dan toen zij van huis ging, steeg Anna
weer in het rijtuig. Met de vroegere kwelling paarde zich nu nog het
gevoel van beleediging en verstooting, die zij zoo duidelijk in haar
ontmoeting met Kitty had ondervonden.
"Waarheen beveelt u?" vroeg Peter.
"Naar huis," antwoordde zij. Zij dacht nu in het geheel er niet meer
over waarheen zij anders zou kunnen gaan.
"Hoe nieuwsgierig zagen zij mij aan, als iets monsterachtigs en
onbegrijpelijks!... Wat heeft deze aan dien andere met zulk een
ijver te vertellen?" dacht zij en zag naar de voetgangers op de
straat. "Kan men een ander mededeelen, wat men gevoelt? Ik wilde met
Dolly spreken.... Het is goed dat ik het niet gedaan heb. Zij zou
zich over mijn ongeluk verheugd hebben! Zij zou dat wel niet hebben
getoond, maar in den grond toch een voldoening gesmaakt hebben, dat
ik voor al de voorrechten, die zij mij benijden moest, nu gestraft
ben. En Kitty? Zij zou nog meer verheugd zijn geweest. Ik ken haar
door en door. Zij weet, dat ik de oogen van haar man meer dan gewoon
beminnenswaardig geweest ben. Zij is ijverzuchtig en haat mij. En
zij veracht mij nog bovendien. In haar oogen ben ik een immoreele
vrouw. Was ik dit, dan had ik haar man op mij verliefd kunnen
maken, als ik had gewild. Het voornemen is wel bij mij opgekomen,
ik erken het.... Deze is ook met zich zelf tevreden," dacht zij van
een dikken heer met roode wangen die voorbijreed en groette, daar
hij haar voor een dame zijner kennis hield. "Hij denkt, dat hij mij
kent en hij kent mij zoo weinig als iemand ter wereld. Ik ken mij zelf
nauwelijks.... Die zouden gaarne van dat vuile ijs hebben," dacht zij,
toen zij twee knapen zag, die bij een ijsverkooper stonden, die van
zijn hoofd een vaatje nederliet en met het einde van een handdoek
zijn bezweet gelaat afwischte. "Heeft men geen bonbons, dan neemt
men het voor lief met smotsig ijs. Zoo ook Kitty. Toen ze Wronsky
niet krijgen kon, vergenoegde zij zich met Lewin. En zij benijdt mij,
en wij haten elkander--ik Kitty en Kitty mij--dat is waar.... Jaetkin
coiffeur.... Je me fais coiffer par Jaetkin.... Dat wil ik hem zeggen,
als hij komt," dacht zij en lachte.
Op hetzelfde oogenblik herinnerde zij zich, dat zij nu niemand
had, dien zij iets grappigs kon zeggen. "Er is ook niets vro
|