physisch werkte
Petersburg weldadig op hem. Het verjongde hem. In Moskou had hij
dikwijls bezorgd een blik geworpen op zijn grijzend haar, had na het
middagmaal een kort slaapje gedaan en zich uitgerekt, ging langzaam
en zwaar ademhalend de trap op, verveelde zich met jonge vrouwen en
danste op de bals niet meer mede. In Petersburg gevoelde hij zich
zoo opgewekt, alsof hij tien jaren jonger was geworden.
"Oblomowschina, [13] marmottenleven, alles verdwijnt bij de goede
dagen in Petersburg," zeide hij tot zich zelf.
Tusschen vorstin Betsy Twerskaja en Stipan Arkadiewitsch bestonden er
oude, zonderlinge betrekkingen. Oblonsky had haar altijd schertsend
het hof gemaakt en zeide haar schertsend de dubbelzinnigste dingen,
daar hij wist, dat dit haar best beviel. Toen hij haar den dag na zijn
gesprek met Karenin bezocht, gevoelde hij zich zoo jong, dat hij in
zijn hofmakerij en onzinnig gebabbel zonder het te willen reeds zoover
was gegaan, dat hij niet wist, hoe hij zich terug zou trekken, want
zij beviel hem volstrekt niet en zelfs stond zij hem erg tegen. Maar
het gesprek had dien toon aangenomen, omdat hij haar zeer beviel,
en hij was zeer blijde over de komst van vorstin Miagkaja, waardoor
aan het tete a tete een einde gemaakt werd.
"Ah, is u dat?" zeide deze toen zij hem zag. "Hoe gaat het uw
arme zuster? U behoeft mij niet zoo aan te zien. Toen allen haar
verguisden, allen die honderdmaal slechter zijn dan zij, vond ik,
dat zij zeer goed had gehandeld. Ik kan het Wronsky niet vergeven,
dat hij het mij niet heeft laten weten toen zij hier in Petersburg
waren. Ik zou haar bepaald hebben bezocht en zou overal met haar zijn
rondgereden. Ik bid u, zeg haar, hoeveel ik van haar houd. Maar vertel
mij ook iets van haar."
"Haar positie is zeer pijnlijk...." begon Stipan Arkadiewitsch, die
haar woorden voor goede munt aannam, maar dadelijk viel de vorstin
haar gedachte vervolgend hem in de rede:
"Zij heeft gedaan wat zoovelen doen, maar zij wilde niet bedriegen
en heeft zeer goed gehandeld. Zij kon niets verstandigers doen dan
uwen half gekken zwager--excuseer me--te verlaten. Allen zeggen,
dat hij zulk een eminent man is, maar ik heb steeds gezegd, dat hij
bekrompen en vervelend was. Nu echter, nu hij zich met gravin Lydia
Iwanowna en met dien Landau heeft ingelaten, zeggen allen, dat hij
half waanzinnig is, en ofschoon het mij genoegen gedaan heeft te
protesteeren tegen hetgeen allen zeiden, kan ik nu toch toch niet
|