n Moskou zeggen?
Kinderen? In Petersburg hinderden de kinderen hun vaders niet om
ongestoord te leven; zij werden op kostschool opgevoed, en de in
Moskou algemeen heerschende meening, dat de kinderen alle weelde des
levens toekwam, bestond in Petersburg niet. Hier was men van gevoelen,
dat ieder mensch verplicht is voor zich zelf te leven en wel zoo als
het een beschaafd mensch toekomt. Ook de ambtsdienst was hier niet
zulk een onafgebroken, hopeloos zwoegen als in Moskou; hier was het
voldoende zich relatie's te scheppen, zijn persoon op den voorgrond
te dringen--en men had zijn carriere gemaakt. Vooral echter werkte de
Petersburger opvatting van geldelijke aangelegenheden geruststellend
op Oblonsky. Bartujansky, die voor zijn levenswijze op grooten voet
jaarlijks ten minste vijftigduizend roebel moest verteren, had hem
gisteren een behartigenswaardig woord daarover gezegd.
Na het diner waren zij in een gesprek geraakt en Stipan Arkadiewitsch
had tot Bartujansky gezegd: "Ik geloof, dat je op goeden voet staat
met Mordwinsky; je zoudt mij een grooten dienst bewijzen, als je bij
hem voor mij een goed woord wildet doen. Er is namelijk een post,
dien ik gaarne bekomen zou; als medelid der agentuur...."
"Daar zou ik toch niet naar staan. Wat zou je u in zulke
spoorwegzaken met dien Jood inlaten!? Zooals je wilt, maar het is
iets afschuwelijks!"
Oblonsky had hem daarop niet geantwoord, dat het een levensvatbare
zaak was, maar hij had geantwoord:
"Ik heb geld noodig, ik heb niet genoeg om te leven."
"Je leeft toch?"
"Ik leef, maar de schulden...."
"Wat zeg je? Schulden? Vele?" had Bartujansky deelnemend gevraagd.
"Zeer veel. Twintig duizend."
Bartujansky had lustig gelachen.
"Ach, gij gelukkig mensch! Ik heb anderhalf millioen schuld, meer
niet, en leef toch voort en dat hindert volstrekt niet. De hoofdzaak
is slechts er niet aan te denken."
En Stipan Arkadiewitsch was niet slechts door deze woorden,
maar ook door daadzaken van de juistheid dezer bewering overtuigd
geworden. Schiwalow had driehonderdduizend schuld en geen kopeke in
zijn kas en hij leefde toch en nog bovendien, hoe? Graaf Kriwzow was
reeds lang opgegeven en hij onderhield twee minnaressen. Petrowsky
had een vermogen van vijf millioen doorgebracht en leefde toch voort
als vroeger en had een betrekking bij het ministerie van financien
gevonden met twintigduizend roebel tractement.
Dat alles verlichtte en troostte Oblonsky. Maar ook
|