had gebracht, waaraan onaangename herinneringen waren verbonden.
Stipan was overtuigd, dat de zaak, die hij dienen wilde, levensvatbaar
en eerlijk was, maar toen Bolgarinow hem dien voormiddag opzettelijk
met andere sollicitanten twee volle uren had laten antichambreeren,
was het hem toch wat onbehagelijk te moede geworden. Maar waarom
zou hij, al was hij een nakomeling van Rurik, niet een paar uren bij
een Jood wachten, daar hij toch niet voor de eerste maal van den weg
zijner voorvaders afweek, maar ook nu een nieuwe baan wilde betreden,
omdat het hem niet genoeg voordeel gaf den staat te dienen. Doch het
was hem toch onaangenaam geweest. En toen nu Bolgarinow hem eindelijk
had ontvangen en wel met de grootste hoffelijkheid, terwijl hij zijn
vernedering zoo sterk gevoeld had, dat hij grooten lust had zich
geheel terug te trekken, had hij zich toch beijverd die vernedering
zoo haastig mogelijk te vergeten; en toen hij ze zich nu herinnerde,
bloosde hij.
XIII.
"En nu heb ik nog eene aangelegenheid met je te bespreken en je weet
ook welke.... Van Anna," zeide Stipan na een korte pauze, waarin hij
die onaangename herinnering trachtte te verdrijven. Bij het noemen
van Anna's naam onderging Karenins gelaat eene geheele verandering;
in plaats van het kalme zelfbewustzijn, dat het tot hiertoe had
gekenmerkt, trad daarop onrust, bezorgdheid en de wensch deze gevoelens
te verbergen te voorschijn. Hij zag zijn zwager vijandig aan en was
vooraf besloten hem niet toe te geven.
"Wat wil je dan eigenlijk van mij?" zeide hij, zich onrustig op zijn
stoel bewegend.
"Eene echtscheiding, op een of andere wijze eene echtscheiding, Alexei
Alexandrowitsch. Ik wend mij nu tot u, niet als tot den beleedigden
echtgenoot," wilde Stipan Arkadiewitsch zeggen, maar vreezende
daardoor de zaak te bederven, zeide hij in de plaats: "Niet als tot
een staatsman,"--hetgeen volstrekt niet te pas kwam,--"maar als tot
een goed mensch en christen. Ge moet medelijden met haar hebben."
"In welk opzicht?" vroeg Karenin met een koelen, spottenden lach.
"Ja, je moet medelijden met haar hebben! Had je haar gezien zooals ik,
die haar den geheelen winter heb gadegeslagen, je zoudt u over haar
ontfermen. Haar toestand is troosteloos, werkelijk troosteloos!"
"Mij dunkt," antwoordde Karenin koud, "Anna Arkadiewna heeft alles,
wat zij zelf gewenscht heeft."
"Ach, Alexei Alexandrowitsch, om Gods wil! geen wedervergelding voor
hetgeen eenmaa
|