echts een oogenblik stil,
om weder zijn vader vragend aan te zien, en verliet toen de kamer
met snelle schreden.
Er was een jaar verloopen sedert Serescha zijn moeder het laatst
had gezien. Na dien tijd had hij niets meer van haar vernomen. In
hetzelfde jaar was hij op school gekomen en leerde hij zijn makkers
kennen en liefhebben. De droomen en herinneringen, die met zijn moeder
in betrekking stonden, hielden hem na zijn ziekte niet meer bezig
en hij beijverde zich zelfs zich er tegen te verzetten, daar hij er
zich voor schaamde, dewijl hij ze wel gepast vond voor een meisje,
maar niet voor een jongen, die reeds de school bezocht. Hij wist,
dat tusschen zijn vader en zijn moeder eene oneenigheid was ontstaan,
tengevolge waarvan zij gescheiden waren, en hij trachtte zich aan
deze daadzaak te gewennen.
Toen hij zijn oom zag, die op zijn moeder geleek, werd het hem
onbehagelijk te moede, want het deed in hem herinneringen ontwaken,
waarvoor hij zich schaamde. Het was hem te onaangenamer, omdat hij
uit eenige woorden, die hij toen hij aan de deur wachtte gehoord
had, en uit de houding van vader en oom kon opmaken, dat juist over
zijn moeder was gesproken. En om zijn vader niet te veroordeelen,
met wien hij leefde en van wien hij afhing, vooral echter om zich
niet aan zijn gevoeligheid over te geven, die hij vernederend achtte,
poogde hij dien oom, die gekomen was om zijn rust te verstoren, niet
aan te zien en niet aan datgene te denken, waaraan hij hem herinnerde.
Maar toen Stipan Arkadiewitsch, die kort na hem heenging, hem buiten
op de trap inhaalde, hem bij zich riep en vroeg, hoe hij in de
school de tusschenuren doorbracht, liet zich Serescha, omdat hem de
tegenwoordigheid zijns vaders niet stoorde, met hem in een gesprek in.
"Wij spelen nu altijd spoorweg," antwoordde hij. "Ziet u, dat wordt
zoo gedaan: Twee gaan op een bank zitten, dat zijn de passagiers,
en een staat op den bank, de anderen spannen zich er voor. of alleen
met de handen of met de gordelriemen. En dan gaat het door alle
kamers. De deuren zijn al vooraf opengezet. Het moeilijkste is het
daarbij conducteur te zijn."
"Dat is zeker degene die staat?" vroeg Stipan lachend.
"Ja, daarbij moet men onbevreesd en vlug zijn, vooral als de anderen
plotseling stilhouden of als iemand valt."
"Ja, dat is geen gekheid," zeide Oblonsky en zag treurig in deze
levendige oogen, die geheel aan de moeder herinnerden, maar die niet
meer geheel kinderlijk ons
|