erliefd te maken en hoewel ze wist, dat haar dit gelukt
was, voor zoover dit bij een, rechtschapen, getrouwd man mogelijk was,
en hoewel ook hij haar bevallen was ondanks zijn scherpe tegenstelling
met Wronsky (maar zij zag in hen slechts, wat zij met elkander gemeen
hadden, waarom ook Kitty beiden, zoowel Lewin als Wronsky, had kunnen
liefhebben--) toch hield zij, zoodra hij de kamer verlaten had,
terstond op aan hem te denken. Slechts eene gedachte bleef haar bij,
die haar onder de verschillende gestalten vervolgde:
"Indien ik zulk een indruk op andere mannen maak, op deze man,
die uit liefde gehuwd is,--waarom is _hij_ dan zoo koud tegen
mij? of indien al niet koud--ik weet, dat hij mij liefheeft--maar
een zeker iets scheidt ons. Waarom is hij den geheelen avond weer
niet te huis? Hij liet mij door Stiwa zeggen, dat hij Jawschin niet
verlaten mocht.--Nemen wij aan, dat dit de ware reden is--hij spreekt
nooit onwaarheid--maar in deze waarheid ligt nog iets anders. Hij
verheugt zich over de goede gelegenheid om mij te toonen, dat hij
nog plichten heeft. Dat weet ik. Dat vind ik ook goed. Maar waarom
moet hij mij dat bewijzen? Ik behoef geen bewijs, ik wil slechts
liefde. Hij moest toch al het netelige van mijn leven hier in Moskou
inzien! Leef ik dan? Ik ben steeds in gespannen verwachting, ik
ben in afwachting van de beslissing, die altijd weer op nieuw wordt
uitgesteld. Nog steeds is er geen antwoord, en Stiwa zegt, dat hij niet
naar Alexei Alexandrowitsch kan gaan, en ik kan niet voor de tweede
maal schrijven. Ik kan niets doen, niets beginnen, niets veranderen,
ik moet mij goed houden, hopen en wachten en afleiding zoeken, maar
dit alles: de opneming der Engelsche familie, het schrijven en lezen,
alles, alles is slechts bedrog, en het een zoowel als het ander slechts
morphium! En dat had hem toch leed moeten doen!" sprak zij en gevoelde,
dat haar de tranen van medelijden met zich zelf in de oogen kwamen.
Zij hoorde het kortafgebroken schellen van Wronsky, en snel haar tranen
drogend, ging zij voor de lamp zitten, opende een boek en deed haar
best om kalm te schijnen. Zij wilde geen strijd, maar beschuldigde hem,
dat hij dien wilde en nam dus onwillekeurig een strijdvaardige houding
aan. Zij moest hem toch toonen, dat zij ontevreden over hem was,
omdat hij niet op den beloofden tijd te huis was gekomen; zij wilde
hem haar ontevredenheid, maar in geen geval haar droefheid toonen. Zij
kon wel medelijden met zich ze
|