dat het tusschen hen tot een oprechte verklaring
gekomen was, naar de verkiezingen. Dit was de eerste maal sedert hun
verbintenis, dat zij voor een scheiding niet ten volle hun gemoed voor
elkander hadden uitgestort. Aan den eenen kant verontrustte hem dit,
aan den anderen kant vond hij, dat het zoo beter was.
"Vooreerst zal de toestand bij deze onklaarheid en veinzerij zooals
nu blijven--maar later zal zij zich daaraan gewennen. In ieder geval
kan ik alles voor haar opofferen--slechts niet mijn zelfstandigheid
als man," dacht hij.
XXVIII.
De nieuwe maarschalk was gekozen en Wronsky had op den avond van den
verkiezingsdag de hoofden der overwinnende partij op een feestmaal
bij zich vereenigd.
Wronsky had aan de verkiezingen deelgenomen, omdat hij zich op het
land begon te vervelen en om zijn recht op vrijheid tegenover Anna te
doen gelden, maar ook ter wille van Swijaschsky, jegens wien hij zich
bij deze gelegenheid, door zijn invloed ter beschikking te stellen,
erkentelijk wilde betoonen voor diens bemoeiingen om hem als de tijd
daar zou zijn in de Semstwo te doen opnemen, hoofdzakelijk echter om al
zijn plichten als landedelman en grondbezitter zoo nauwgezet mogelijk
te vervullen. Hij had zelf niet verwacht, dat dit werven van stemmen
voor de verkiezingen hem zoo zou interesseeren, dat hij er zoo geheel
in op zou gaan. Als een homo novus was hij in den kring der edellieden
getreden, maar hij slaagde terstond bij zijn eerste optreden en dwaalde
niet, als hij vernam, dat hij op hen reeds een zekeren invloed vermocht
uit te oefenen. Hierbij hielpen hem zijn rijkdom en zijn voorname
afkomst, zijn prachtige tijdelijke woning in deze gouvernementstad,
die hem een oud bekende, die er een bloeiende bankierszaak bezat, had
afgestaan, verder zijn uitstekende kok, dien hij van zijn landgoed had
meegebracht, zijn vriendschap met den gouverneur, die niet alleen een
oud kameraad, maar een vroeger door Wronsky geprotegeerd kameraad was,
bovenal echter zijn eenvoud en de gelijke mate van hoffelijkheid, die
hij aan allen betoonde, waardoor hij de meeste edellieden terstond
dwong hun meening omtrent zijn ingebeelden trots op te geven. Hij
wist het en anderen moesten het ruiterlijk erkennen, dat de zege van
zijn partij grootendeels aan hem toegeschreven moest worden, en nu,
aan zijn tafel, bij het feest ter eere van den nieuwen maarschalk, had
hij een aangenaam bewustzijn van overwonnen te hebben voor den door
hem gek
|