telijke stof van vertrouwelijke mededeelingen, maar zij vond
niets. Het scheen haar in dit oogenblik, alsof reeds alles gezegd was,
en zij wist niet, waarover zij zou spreken.
"Hoe gaat het Kitty?" vroeg zij met een diepen zucht en een schuldigen
blik op Dolly. "Zeg mij de zuivere waarheid, Dolly, is zij boos
op mij?"
"Boos? Neen," antwoordde Dolly met een glimlach.
"Maar zij haat, zij veracht mij."
"Volstrekt niet. Maar weet ge, zoo iets vergeeft men niet."
"Ja, ja!" zeide Anna, wendde zich af en zag door het open
venster. "Maar ik heb geen schuld. Wie heeft trouwens schuld? Wat
is schuld hebben? Kon het dan anders zijn? Wat dunkt u? Kon het dan,
dat gij niet Stiwa's vrouw waart geworden?"
"Ik weet het waarlijk niet. Maar zeg mij...."
"Ja, ja! Maar wij zijn over Kitty nog niet uitgepraat. Is zij
gelukkig? Men zegt, dat hij een uitstekend mensch is!"
"Dat zegt nog te weinig! Ik ken geen beteren man."
"O, wat doet mij dat veel genoegen. Het verheugt mij zeer!"
Dolly glimlachte. "Maar vertel nu van u zelf. Ik heb u nog veel te
zeggen. Wij hebben ook met elkander gesproken, ik met...." Dolly
wist niet, hoe zij hem zou noemen. "Graaf Alexei Kyrillowitsch"
scheen haar te stijf.
"Met Alexei?" zei Anna. "Ik weet, dat gij met elkander gesproken
hebt. Maar ik wilde u juist vragen: wat denkt gij van mij, van
mijn leven?"
"Hoe kan men dat met een enkel woord zeggen? Ik weet het waarlijk
niet."
"Neen, zeg het mij toch. Gij ziet, hoe ik hier leef. Maar gij moet
niet vergeten, dat gij in den zomer bij ons gekomen zijt, nu niet
alleen zijn.... Toen wij in het begin van de lente hier kwamen, leefden
wij geheel alleen en wij zullen weder alleen leven; ik verlang niets
liever dan dat. Maar stel u eens voor, dat ik alleen, ook zonder hem
leef, ik geheel alleen.--En dat zal komen ... ik bespeur aan alles,
hoe hij zeer dikwijls den halven tijd weg zal zijn!" zeide zij en
ging dichter bij Dolly zitten.
"Trouwens," voorkwam zij deze, die iets antwoorden wilde, "ik zal hem
niet met geweld terughouden en dat doe ik ook niet. Van daag zijn er
wedrennen, zijn paarden rennen mee, hij rijdt er heen. Ik verheug mij
er zeer over. Maar denk ook aan mij; stel u mijn toestand voor.... Maar
wat helpt het er over te spreken?" Zij glimlachte. "Waarover heeft
hij met u gesproken?"
"Hij heeft met mij over datgene gesproken, wat ik u reeds zelf
wilde zeggen. Het valt mij daarom licht voor hem te pleiten. Of
men misschien ni
|