beklemdheid. Anna geraakte door den onderzoekenden blik van Dolly
in de war en Dolly, omdat zij zich, zooals Swijaschsky opmerkte,
schaamde over het oude, vuile rijtuig, waarin Anna met haar was gaan
zitten. Ook de koetsier Philip en de schrijver hadden en dergelijk
gevoel. De laatste was, om zijn verlegenheid te verbergen, de dames
ijverig bij het uitstappen behulpzaam, maar de koetsier Philip
keek norsch voor zich uit en besloot reeds vooraf zich naar dien
uiterlijken glans niet te schikken. Hij lachte ironisich, terwijl hij
naar den zwarten harddraver keek, en oordeelde in zijn binnenste:
deze zwarte daar voor den jachtwagen is slechts voor "bromenascha"
geschikt, maar om veertig werst in de zonnehitte te loopen, daarvoor
deugt hij niet. De boeren bij de telega waren allen opgestaan en keken
nieuwsgierig en vroolijk naar de begroeting der gasten, terwijl ze
daarbij hun aanmerkingen maakten.
"Die zijn ook in hun schik; ze hebben elkaar zeker in lang niet
gezien! zeide een kroeskop, die zijn haar met lindenbast samengebonden
had.
"Zie eens, oom Garoszim, deze zwarte moest onze garven rijden dat
zou flink gaan!"
"Kijk eens! die daar in zijn onderbroek! Is dat een vrouw?" vroeg
een van hen, terwijl hij naar Wesslowsky wees, die zich in Anna's
dameszadel zette.
"Neen, oude. Zie maar eens, hoe flink hij daar heen rijdt!"
"Nu, jongens, van slapen zal wel niet meer komen?"
"Zouden we dan nu nog kunnen slapen?" zei de oude, terwijl hij
naar de zon keek. "Het middaguur is reeds lang voorbij. Neemt de
bijlen! Vooruit!"
XIX.
Toen Anna Dolly's mager, uitgeput gelaat zag, dat in de fijne rimpels
ietwat met stof was bedekt, had zij grooten lust haar gedachten uit
te spreken, maar in het bewustzijn dat zij zelf, zooals ook Dolly's
blik verried, schooner was geworden, zuchtte zij en begon over zich
zelf te spreken.
"Ge ziet mij zoo aan en denkt zeker, of ik in mijn toestand gelukkig
zijn kan? Nu dan--ik schaam mij bijna het te bekennen--ik gevoel mij
onvergefelijk gelukkig. Ik was als betooverd, als door een ontzettend
benauwenden droom bevangen, waaruit men plotseling ontwaakt, terwijl
men dan ziet, dat die verschrikkingen volstrekt niet werkelijk
bestonden. Nu ben ik ontwaakt. Ik heb vreeselijke oogenblikken
doorleefd, maar nu, in de drie maanden, dat ik hier ben, ben ik, zijn
wij, zoo gelukkig!" Zij zeide dat glimlachend en zag Dolly schuchter
en vragend aan.
"Hoe verheugt mij dat!" antwoordde d
|