eze eveneens glimlachend en toch
koeler, dan zij wilde. Zij verheugde zich, maar zij benijdde haar
ook. "Ik verheug mij om uwentwil. Maar waarom hebt gij volstrekt
niet geschreven?"
"Waarom?... Ik durfde niet.... Gij weet, in mijn toestand...."
"Tegenover mij? Gij durfdet niet? Als gij eens wist, hoe ik.... Ik
meen...." Dolly was op den besten weg aan haar gedachten van dien
morgen uitdrukking te geven, maar het scheen haar nu het rechte
oogenblik niet. "Overigens hiervan later! Wat zijn dat voor
gebouwen?" vroeg zij, om het gesprek op een ander onderwerp te
brengen, en wees naar eenige roode en groene daken, die boven het
loof der acacia's en vlierboomen uitstaken. "Dat lijkt waarlijk wel
een kleine stad."
Maar Anna antwoordde haar niet.
"Neen, neen! Hoe denkt ge over mij, over mijn toestand?" vroeg zij.
"Ik meen...." begon Dolly weer, maar op dit oogenblik galoppeerde
Wesslowsky haar op den klepper voorbij, in zijn kort jaquet telkens
zwaar op het leder van het dameszadel neerploffend.
"Het gaat zeer goed, Anna Arkadiewna!" riep hij deze toe.
Anna keek niet eens op, maar weer scheen het Dolly, alsof deze kales
een zeer ongemakkelijke plaats was om er een lang gesprek te beginnen
en daarom kortte zij af, hetgeen zij dacht.
"Ik heb eigenlijk in 't geheel geen meening," zeide zij; "maar ik heb
u altijd liefgehad, en als men liefheeft, dan heeft men den geheelen
mensch lief, zooals hij is, en niet zooals men hem zou wenschen."
Anna kneep de oogen toe (een nieuwe gewoonte, die Dolly nog niet
kende) en wendde zich van haar vriendin af; zij dacht over den zin
harer woorden na. En ze opvattend zooals zij ze wenschte op te vatten,
zag zij Dolly weer aan.
"Als gij zonden hadt, dan zouden ze u alle vergeven worden voor uw
bezoek en voor deze woorden."
Dolly zag, dat haar de tranen in de oogen gekomen waren. Zij drukte
zwijgend Anna's hand.
"Wat zijn dat voor gebouwen?" herhaalde zij haar vraag.
"Dat zijn de woningen onzer fabriek- en landarbeiders," antwoordde
Anna. "En hier begint het park. Alles was zeer verwaarloosd, maar
Alexei hoeft het laten vernieuwen. Hij is aan dit landgoed zeer gehecht
en, wat ik volstrekt niet van hem verwacht heb, hij wijdt zich met vuur
aan den landbouw. Trouwens, wat is hij niet een rijke natuur! Alles,
wat hij aanvangt, zet hij op uitstekende wijze door. Niet alleen dat
hij zich niet verveelt, hij is landman met hart en ziel. Zoo ver ik
het beoordeelen kan, is hij een
|