de oorzaak houdt, vrees ik ook, dat gij overdrijft. Ik
begrijp wel, dat uw positie tegenover de wereld een zeer moeielijke
is...."
"Een ware hel, een pijniging!" zeide hij snel; "men kan zich geen
ergere zedelijke kwellingen voorstellen, dan ik die twee weken in
Petersburg heb doorgestaan.... Dit kunt ge gelooven."
"Ja, maar hier, zoolang Anna.... en ook gij geen behoefte aan de
wereld gevoelt...."
"Och, de wereld!" zeide hij verachtelijk. "Welk verlangen naar de
wereld kan men hebben!"
"Nu, tot zoo lang zult gij gelukkig en kalm zijn. Ik zie het Anna aan,
dat zij nu gelukkig, volkomen gelukkig is, zij heeft het mij zelf
ook reeds bekend," sprak Dolly glimlachend, maar toch twijfelde zij
onwillekeurig, of Anna ook werkelijk gelukkig was.
Maar Wronsky scheen daaraan niet te twijfelen.
"Ja, ja, ik weet het, zij leeft geheel op. Na al haar lijden gevoelt
zij zich nu gelukkig. Zij is met dezen tegenwoordigen toestand
tevreden--maar ik...? Ik vrees hetgeen ons nog wacht.... Excuseer,
ge wilt verder gaan."
"Neen, het is mij hetzelfde."
"Nu, laat ons dan gaan zitten."
Darja Alexandrowna ging op een bank in de allee zitten. Hij bleef
voor haar staan.
"Ik zie, dat zij gelukkig is," herhaalde hij, maar de twijfel aan
dit geluk overviel Dolly nu nog sterker.
"Maar zal het zoo voortgaan? Of wij goed of slecht gehandeld hebben,
dat is een zaak op zich zelf--de zaak is nu eenmaal geschied,"
zeide hij en vervolgde in het Fransch: "Wij zijn nu voor het leven
gebonden. Ons verbindt de voor ons heiligste band der liefde. Wij
hebben een kind en wij kunnen nog meer kinderen krijgen. Maar de wet
en onze overige voorwaarden van bestaan zijn zoo, dat nog duizend
verwikkelingen ontstaan kunnen, die zij nu, nu zich juist haar ziel
van al het lijden, al de beproevingen hersteld heeft, niet ziet
of niet zien wil. En dat is ook begrijpelijk. Maar ik--ik moet het
wel zien. Mijn dochter ... volgens de wet is zij mijn dochter niet,
maar die van Karenin.... Dit bedrog wil ik niet!" zeide hij met een
wrevelige beweging en zag Dolly norsch aan.
Zij antwoordde niet, maar zag hem slechts medelijdend in het
gezicht. Hij ging voort:
"En wordt morgen een zoon geboren, mijn zoon, dan is hij volgens de
wet ook een Karenin, hij is geen erfgenaam van mijn naam en van mijn
vermogen; hoe gelukkig wij ook in den familiekring zijn, hoeveel
kinderen wij ook krijgen mogen, tusschen hen en mij bestaat geen
wettige band. Zij zijn allen Ka
|