vende twee uren het
best zou kunnen doorbrengen. Men had ook in Wosdwijenskoje allerhande
tijdverdrijf, maar van geheel anderen aard als in Lewins Pokrowskoje.
"Une partie de lawntennis," sloeg Wesslowsky met zijn innemend lachje
voor, "en wij spelen weer samen, Anna Arkadiewna."
"Neen, daartoe is het te warm. Zou het niet beter zijn een wandeling
in den tuin of een tochtje met het bootje te doen om Darja Alexandrowna
de oevers te toonen," sloeg Wronsky voor.
"Mijn is alles goed," zeide Swijaschsky.
"Ik geloof, dat Dolly het liefst een kleine wandeling zou doen en
dan misschien nog in de boot?" zeide Anna.
Hiertoe werd dan ook besloten. Wesslowsky en Tuschkewitsch gingen naar
het badhuis om de boot gereed te maken en de overigen op te wachten,
terwijl Anna met Swijaschsky en Dolly met Wronsky paarsgewijs in het
park gingen wandelen. Dolly gevoelde zich in haar nieuwe omgeving
eenigszins bedeesd en angstig. Niet alleen, dat zij Anna's gedrag op
abstracte wijze en in theorie verontschuldigde, maar zij billijkte
en prees het zelfs.
Zoo gaat het trouwens vlekkeloos reine en deugdzame vrouwen
dikwijls. Door de eentoonigheid van haar eigen zedelijken levenswandel
vermoeid, verontschuldigen zij niet alleen van verre de misdadige
liefde van anderen, maar benijden er hen zelfs om. Daarbij kwam,
dat zij Anna hartelijk liefhad. Alleen hier, waar zij zich in de
werkelijkheid te midden van deze haar vreemde menschen met hun voor
haar nieuwen, zoogenaamd goeden toon bevond, gevoelde zij zich beklemd.
Overigens, al veroordeelde zij ook Anna's handelwijze niet, toch was
haar de aanblik van den man, die er de aanleiding toe geweest was,
onaangenaam. Ook was Wronsky haar nooit zeer bevallen, zij hield hem
voor zeer trotsch en kon aan hem volstrekt niets vinden, waarop hij
trotsch kon zijn, tenzij op zijn rijkdom.
Toch imponeerde hij haar hier in zijn huis meer dan anders en
van dit gevoel kon zij zich niet losmaken. Zij had tegenover
hem hetzelfde gevoel als tegenover het kamermeisje om haar
uitgestukte nachtjapon. Het was geen schaamte, maar een gevoel van
onbehagelijkheid, van gegeneerdheid.
Dolly gevoelde zich dus beklemd en zocht naar een onderwerp van
gesprek. Hoewel zij meende, dat bij zijn trots de lof van zijn huis
en tuin hem onaangenaam zou kunnen zijn, zeide zij hem hierover toch
iets vleiends, daar zij niets anders wist te zeggen.
"Ja, het is een heel net gebouw van ouden, goeden smaak," antwoordde
hij.
|