oven zijn hoofd. "Dat
is prinses Warwara," antwoordde Anna op Dolly's vragenden blik,
toen nu ook de jachtwagen naderde.
"Zoo!" zeide Dolly en haar gezicht drukte onwillekeurig ontevredenheid
uit. Prinses Warwara was immers ook de tante van haar echtgenoot; zij
kende haar reeds lang en koesterde slechts weinig achting voor haar;
zij wist, dat deze haar geheele leven als klaploopster bij rijkere
verwanten doorbracht en dat zij zich nu bij Wronsky, een haar vreemd
man, ophield, geneerde haar om de verwantschap met haar man. Anna
bemerkte deze uitdrukking in Dolly's gelaat, zij werd verlegen,
bloosde, liet haar kleed los en trad er op.
Dolly was uit haar wagen geklommen en begroette vorstin Warwara op
koelen toon. Ook Swijaschsky was haar bekend. Hij informeerde naar
zijn origineelen vriend, hoe deze met zijn jonge vrouw leefde en
terwijl hij met een vluchtigen blik de niet bij elkander passende
paarden en het gelapte leer aan Dolly's koets overzag, sloeg hij de
dames voor in den jachtwagen te rijden.
"En ik rijd met prinses Warwara in haar rijtuig," zeide hij, "te meer,
daar de vorstin bang is in deze char a bancs." "Neen, allen blijven
op hun plaats," zeide Anna, "en wij rijden in de kales." Zij nam
Dolly onder den arm en leidde haar weg.
Dolly's oogen waren eerst door deze elegante equipage, door de
fraaie paarden en de schitterende personen, die haar omringden,
geheel verblind. Het meest trof haar echter de verandering, die met
de haar zoo goed bekende en geliefde Anna had plaats gevonden. Een
andere vrouw, die Anna vroeger niet gekend had en niet zulke
gedachten en beschouwingen had gehad als Dolly onderweg, zou aan
Anna niets bizonders bemerkt hebben. Maar haar, Dolly, viel nu de
slechts haar tijd durende schoonheid van Anna op, zooals zij de
vrouwen alleen eigen is in de oogenblikken, dat zij beminnen. Alles
bij Anna was aantrekkelijk: de diepe kuiltjes in kin en wangen,
de volheid der lippen, de glimlach, die haar gelaat verhelderde,
de glans harer oogen, de bevalligheid en snelheid harer bewegingen,
de volle toon harer stem, zelfs de wijze, waarop zij half vriendelijk,
half verdrietig Wesslowsky op zijn verzoek zich op haar paard te mogen
zetten en hem ook met den rechtervoet te laten galoppeeren antwoordde:
"Nu, neem mijn paard dan maar!"--Dit alles was bevallig; en zij zelf
scheen zich daarvan bewust te zijn en verheugde er zich over.
Toen de beide vrouwen in den wagen zaten, overviel haar een zekere
|