wil, vorstin," zeide hij, zich afwendend.
"Zwaar is de muts van den Monomach!" zeide Stipan Arkadiewitsch
schertsend tot hem, minder doelende op het gesprek met de vorstin, dan
wel op de reden van Lewins opgewondenheid. "Wat kom je van morgen laat,
Dolly!" Allen stonden op om Dolly te begroeten. Alleen Wesslowsky
verhief zich slechts even en met de aan onze tegenwoordige jonge
mannen eigene onbeleefdheid tegenover dames, groette hij nauwelijks
en zette zijn gesprek met Kitty voort.
"Mascha heeft mij zoo geplaagd. Zij heeft slecht geslapen en is nu
heel stout," zeide Dolly.
Wesslowsky had weder hetzelfde onderwerp als gisteren gekozen, hij
sprak namelijk over Anna en of men de liefde hooger moest stellen
dan de bestaande maatschappelijke instellingen.
Voor Kitty was dit gesprek onaangenaam, het onderwerp wond haar op,
ook de toon, waarop hij het behandelde, vooral, omdat zij wist, hoe
het op haar echtgenoot werken zou. Maar zij was te eenvoudig en te
onschuldig om te begrijpen, hoe zij aan dit gesprek een einde moest
maken en om het oppervlakkige genoegen te verbergen, dat haar toch de
klaarblijkelijke opmerkzaamheid van dezen jongen man veroorzaakte. En
hoe en waarom zou ze het onderwerp van hun gesprek ook veranderen? Zij
wist, dat, hoe zij zich ook mocht houden, haar man het bemerken en
ten kwade duiden zou.
"Zullen wij vandaag niet eens uitrijden om paddestoelen te
zoeken?" vroeg Dolly.
"O ja wel, dat moeten we doen! Ik rijd ook mee!" zeide Kitty
blozend. Uit beleefdheid wilde zij Wesslowsky vragen, of hij mede wilde
gaan, maar zij liet het na; daarentegen vroeg zij met een schuldige
uitdrukking in 't gelaat aan haar man, die hen juist met vasten tred
voorbij ging: "Waar gaat ge heen, Kostja?" Deze schuldige houding
bevestigde al zijn twijfel.
"De machinist is aangekomen. Ik heb hem nog niet gesproken," antwoordde
hij zonder haar aan te zien.
Hij ging naar beneden, maar hij had nog nauwelijks zijn kamer weer
verlaten, toen hij de schreden zijner vrouw vernam, die onvoorzichtig
snel achter hem aan kwam.
"Wat wil je?" vroeg hij droog; "wij hebben het druk."
"Excuseer," wendde hij zich tot den Duitschen machinist; "ik heb
slechts eenige woorden met mijn man te spreken."
De Duitscher wilde zich verwijderen; maar Lewin wendde zich tot hem:
"Laat u niet storen."
"Gaat de trein om drie uur?" vroeg de Duitscher. "Ik zou mij niet
gaarne verlaten!"
Lewin ging met zijn vrouw naar buiten.
"Wa
|