t hebt ge mij dan te zeggen?" vroeg hij in het Fransch. Hij vermeed
haar blik; hij wilde niet zien, hoe zij in haar toestand over het
geheele lichaam sidderde en er vernietigd en ongelukkig uitzag.
"Ik.... Ik wil zeggen, dat men zoo niet leven kan, dat het een kwelling
is...." zeide zij.
"Er zijn menschen in de buffetkamer," antwoordde hij verdrietig:
"maak geen scene."
"Dan willen wij hier binnengaan."
Zij bevonden zich in de voorkamer. Kitty wilde in de kamer daar naast
gaan, maar daar gaf juist de Engelsche les aan Tanja.
"Laat ons in den tuin gaan!"
Maar in den tuin kwam hen een boer tegen, die de paden
schoonmaakte. Maar zij dacht er niet meer aan, dat de boer haar
beschreid en opgewonden gezicht zien kon, zij dacht er niet aan, dat
zij er uitzagen als menschen, die een ongeluk getroffen heeft; haastig
schreden zij voort, met het besef, dat zij zich moesten verklaren,
dat zij met elkander alleen blijven en zich van de kwelling bevrijden
moesten, die zij beiden ondervonden.
"Zoo kan men niet verder leven! Ik lijd. Gij lijdt. Waarom?" zeide zij,
nadat zij eindelijk een eenzame bank gevonden had, in den laatsten
hoek naast de lindenlaan.
"Zeg mij slechts een ding: lag er in zijn toon iets ongepasts,
onbeleefds, vernederends?" vroeg hij en ging weer in dezelfde houding
voor haar staan als in den bewusten nacht, namelijk met de vuisten
voor de borst.
"Ja, er was zoo iets," antwoordde zij snikkend; "maar, Kostja, ziet gij
dan niet in, dat ik geen schuld heb. Reeds terstond vanmorgen wilde ik
een bepaalden toon aanslaan.... Maar deze soort van menschen.... Waarom
is hij toch gekomen? Wij waren immers zoo gelukkig!"
Wat zou de vorstin gezegd hebben, als zij nu haar dochter bijna in
haar tranen stikkend had gezien?
De tuinman, die hen eerst tot zijn verbazing had zien heen-snellen,
alsof zij vervolgd werden, zag hen nu weer met kalme, van vreugde
stralende gezichten naar huis terugkeeren, hoewel ze toch niets
verblijdends op de bank konden hebben gevonden.
XVI.
De machinist moest toch den trein van drie uur verzuimen, want Lewin
had hem geheel vergeten. Nadat hij zijn vrouw naar boven geleid had,
was hij naar Dolly's kamer gegaan. Ook deze had heden veel reden tot
smart. Zij ging in de kamer op en neer en sprak toornig tot het in
den hoek staande en schreiende kleine meisje.
"En je zult den geheelen dag daar alleen in den hoek blijven staan
en van middag alleen eten en je zult geen
|