ot zich op de
volgende jacht ook zoo te kleeden.
"Nu? en waar blijft onze gastheer?" vroeg hij.
"Een jonge vrouw!" zei Stipan lachend.
"Ja en zulk een bekoorlijke!"
"Hij was reeds in aantocht. Hij zal wel weer naar haar toegeloopen
zijn."
Stipan Arkadiewitsch had juist gegist. Lewin was weer naar zijn
vrouw geloopen om haar nog eens te vragen, of zij hem zijn domheid
van gisteren wel geheel vergeten had, en haar te smeeken om Gods wil
toch ook heel voorzichtig te zijn. "Gij moet u vooral de kinderen van
het lijf houden, zij zouden u kunnen stooten!" En toen moest zij hem
nogmaals verzekeren, dat ze niet meer boos op hem was; twee dagen zou
hij wegblijven, maar hij verzocht haar echter hem morgen een briefje
te zenden, slechts twee woorden, opdat hij wist, of het haar goed
ging. Daarna had hij nog allerlei schikkingen, de zaken betreffende,
te maken, en eindelijk reed het jachtgezelschap weg.
Toen Lewin alle zorgen over zijn zaken en zijn gezin achter zich had,
gevoelde hij zulk een levensvreugde en blijde verwachting, dat hij
niet in staat was te spreken.
Oblonsky ging het eveneens. Hij was ook niet spraakzaam. Maar
Wesslowsky babbelde onophoudelijk. Terwijl Lewin naar hem luisterde,
schaamde hij zich, dat hij gisteren zoo onrechtvaardig tegen hem
geweest was. Wesslowsky was werkelijk een beste jongen, eenvoudig,
goedhartig en zeer vroolijk. Zijn optimistische opvatting van het
leven en een zeker nobel laisser aller deden echter Lewin eenigszins
onaangenaam aan; hij scheen van meening, dat zijn lange nagels,
zijn met linten getooid mutsje en zulke dingen meer hem een hooge
beteekenis gaven; maar dat kon men in hem verontschuldigen om zijn
net gedrag en zijn goedhartigheid.
Nadat zij drie werst gereden hadden, bemerkte Wesslowsky plotseling,
dat hij zijn brieventasch miste. Hij moest ze onderweg verloren of
thuis gelaten hebben. Er bevonden zich driehonderd en zeventig roebel
in, en dus werd de koetsier met een paard teruggezonden om te zoeken,
terwijl Lewin nu met de beide andere zelf reed.
"Welke marschroute nemen we?" vroeg Stipan.
"Zoo is het plan: Eerst rijden we tot Gwosdewo, daar is een
snippenmoeras en achter Gwosdewo liggen overal mooie, groote moerassen
met watersnippen; maar houtsnippen zijn er ook. Nu is het zeer warm,
maar wij komen er nog voor den avond aan, twintig mijl is 't, en
onderweg schieten we wat zich nog vertoont. Dan overnachten wij daar
en gaan morgen naar de groote plass
|