n overijlde zich, hij mat den afstand niet
en kwam eindelijk zoo ver, dat hij schoot zonder zelfs de hoop te
koesteren nog iets te treffen. Ook Laska scheen dit te bemerken; zij
zocht trager en keek onzeker en verwijtend naar de jagers om. Dezen
waren voortdurend in kruitdamp gehuld, maar in hun groote weitasschen
bevonden zich nog maar drie kleine, lichte watersnippen. Intusschen
knalden van de andere zijde niet talrijke, maar zooals het Lewin
toescheen, welgeslaagde schoten en bijna na ieder schot hoorde men
Stipan Arkadiewitsch' stem: "Kraak! apporte!" Dat wond Lewin nog
meer op. De watersnippen vlogen door de lucht, hun neersmakken op
den grond en het knallen in de lucht van alle kanten hield niet op;
de opgejaagde snippen zetten zich dicht voor de jagers neer. Te voren
zweefden slechts twee haviken boven hot moeras en nu waren er tien.
Nadat Lewin en Wesslowsky meer dan de helft van het moeras waren
omgegaan, kwamen zij aan een weide, die in lange stukken aan de boeren
verpacht was; de helft dezer stukken was reeds gemaaid.
"Hei! jagers!" riep hun een der boeren toe, die op een uitgespannen
telega zat: "sterkt u eerst met een ontbijt en een slok!"
Lewin keek om.
"Komt toch! Het zal u niet schaden!" riep een andere vroolijk gestemde
boer met een rood gezicht en toonde daarbij zijn witte tanden en een
groene, in de zon blinkende flesch.
"Qu'est-ce qu'ils disent?" vroeg Wesslowsky.
"Wij moeten een borrel met hen drinken. Zij zullen deze weide wel
gepacht hebben. Een borrel zou nu lang niet slecht smaken!" antwoordde
Lewin niet zonder slimheid, want hij hoopte, dat Wesslowsky den trek
naar brandewijn niet zou kunnnen weerstaan en naar de boeren gaan zou.
"Waarom willen zij ons vrijhouden?"
"Daar hebben ze plezier in. Ga maar naar hen toe. Het is wel eens
een aardige grap."
"Allons! c'est curieux!"
"Ja, ga er maar heen. Den weg naar den molen kunt ge niet missen."
Met genoegen bemerkte Lewin, dat Wesslowsky met voorovergebogen lichaam
en de vermoeide voeten traag uit het moeras trekkend naar de boeren
op de droge weide ging.
"Kom jij toch ook mee!" riep een der boeren Lewin toe: "wees niet
bezorgd; er is nog stuk koek over!"
Lewin had gaarne deze uitnoodiging aangenomen, want hij voelde
zich ook reeds vermoeid en het was telkens moeielijk de inzinkende
voeten uit het moeras te trekken. Hij was een oogenblik in twijfel,
maar hij zag, dat de hond stond en dus volgde hij dezen. Voor hem
vloog
|