taat, zooals hier de spoorweg. Of
vindt ge misschien, dat spoorwegen iets onnoodigs zijn?"
"O, zeker zijn ze nuttig. Maar iedere winst, die in geen verhouding
staat tot den arbeid, die er voor verricht wordt, is oneerlijk."
"Wie kan echter hierin de juiste verhouding bepalen?"
"Een geldwinning door oneerlijke middelen, door list...." zei Lewin,
die gevoelde, dat het hem niet gelukken wilde een scherpe lijn
tusschen eerlijkheid en oneerlijkheid te trekken, zooals hij zich
in gedachten voorstelde: "zooals ook deze inrichtingen van bankiers-
en wisselaarskantoren...." ging hij voort: "kortom al deze soort van
beroepen om zich zonder arbeid groote, kolossale vermogens te verwerven
zijn een kwaad. Nu is slechts de vorm veranderd. Le roi est mort,
vive le roi! Nauwelijks had men de brandewijnpacht opgeheven, of daar
kwamen de spoorwegen, de banken: louter geldwinningen zonder arbeid."
"Dat is misschien zeer waar en geestig.... Stil, Kraak! Rustig
liggen!" riep Stipan Arkadiewitsch zijn hond, die zich krabde, toe;
hij was van de juistheid van zijn standpunt ten volle overtuigd en
bleef dus volkomen kalm en maakte geen haast.
"Ge hebt nog altijd niet de grens tusschen eerlijken en oneerlijken
arbeid getrokken. Is het dan misschien ook oneerlijk, dat ik een
grooter inkomen geniet dan mijn griffier, hoewel hij misschien meer
van de zaak verstaat dan ik?"
"Dat weet ik niet."
"Nu goed, dan willen wij zeggen, dat de netto opbrengst van uw goederen
misschien vijfduizend roebel bedraagt, maar de boer, die er op werkt,
krijgt er, hoe hij zich ook moge inspannen, niet meer dan vijftig. Zou
dat niet even onrechtvaardig zijn, als dat ik meer krijg dan mijn
griffier? Of dat Maltus een grooter inkomen heeft dan een van zijn
stationschefs? Integendeel, ik zie in de houding der wereld tegenover
deze soort lieden slechts een op niets gegronde vijandelijkheid,
en ik geloof, dat het niets is als ijverzucht."
"Neen, dat is niet waar," viel Wesslowsky in. "IJverzucht kan het
niet zijn. Er is en blijft iets onreins in zulk een zaak...."
"Pardon," zeide Lewin, "gij vindt het onrechtvaardig, als ik
vijfduizend roebel krijg en de boer er slechts dertig verdient. Het
is onrechtvaardig, dat voel ik, maar...."
"Inderdaad! Wij eten, drinken, gaan op de jacht, doen niets en hij is
altijd zonder verpoozing aan het werk," zeide Wassenka Wesslowsky,
in wien heden klaarblijkelijk voor de eerste maal deze gedachte was
opgekomen, en die hij
|