igen huis ons heilig
is. In huis mag niets voorvallen, voor de rest behoeft men zich zelf
echter de handen niet te binden."
"'t Is mogelijk!" antwoordde Lewin droog en ging op de andere zijde
liggen. "Ik wil morgen vroeg opstaan en reeds bij zonsopgang de deur
uit. Van ulieden zal ik niemand wekken."
"Messieurs! Venez vite!" klonk de stem van den terugkeerenden
Wesslowsky. "Charmante! Ik heb ze ontdekt! Charmante! Een waar
Gretchen!"
Lewin deed, alsof hij sliep. Oblonsky stak een sigaar op, verwijderde
zich met Wesslowsky en spoedig vernam men het geluid der stemmen
niet meer.
Lewin kon langen tijd niet inslapen. Hij hoorde zijn paarden beneden
zich het hooi eten en hoe de molenaar met zijn oudsten zoon naar
de nachtweide reed. Hij dacht aan den dag van morgen. "Morgen ga
ik heel vroeg en zal mij niet overijlen. Er zijn daar een menigte
watersnippen en groote snippen, en kom ik dan weer hier terug, dan vind
ik Kitty's brief. Ja, ik gedraag mij niet als een man tegenover haar;
ik ben geheel verwijfd geworden ... Maar wat te doen? Weer slechts
negatief handelen!"
In zijn halve sluimering hoorde hij het lachen en het vroolijke
gebabbel van Stipan en Wesslowsky. Hij sloeg de oogen op. De
maan scheen. In haar helder licht zag hij beiden in de open
deur staan. Stipan zeide iets van de frischheid van het meisje
en vergeleek haar bij een noot, die van den bast ontdaan was, en
Wesslowsky herhaalde lachend de door een boer gesproken woorden:
"Maak maar, dat je zelf een vrouw krijgt!" en Lewin zeide slaperig:
"Heeren, morgen bij het aanbreken van den dag...." en sliep in.
XIV.
Het was tegen tien uur 's morgens, toen Lewin moede, hongerig en zeer
opgeruimd van een gelukkige jacht met dertien stuks watersnippen en
een eend naar den molen terugkeerde. Zijn kameraden waren intusschen
ook reeds ontwaakt en zaten aan het ontbijt.
"Wacht eens, wacht eens!" zeide Lewin. "Ik weet, er waren er negentien
in 't geheel!" en voor de tweedemaal werden de bloedige op zijde
gebogen koppen der watersnippen en groote snippen geteld, die er nu
niet meer zoo trotsch uitzagen, als toen ze waren uitgevlogen. De
rekening kwam uit, en Stipans ijverzucht deed Lewin goed. Nog een
tweede genoegen wachtte hem. De door Kitty uitgezonden bode te paard
bracht haar brief.
"Ik ben gezond en welgemoed," schreef zij. "Gij kunt omtrent mij gerust
zijn. Mijn nieuwe lijfwacht, Marie Wlassnewja, (het was de vroedvrouw,
voortaan een nieuw
|