"Ja, hij is zeer lichtzinnig," zeide de vorstin tot Sergej gewend. "Ik
wou u juist verzoeken er eens met hem over te spreken, dat zij (ze
wees op Kitty) onmogelijk hier kan blijven; ze moet noodzakelijk naar
Moskou verhuizen. Hij zegt, dat hij een dokter wil laten komen."
"Mama, hij zal alles doen! Hij keurt alles goed!" zeide Kitty, die
zich over haar moeder ergerde, omdat zij in deze aangelegenheid Sergej
Iwanowitsch tot rechter wilde maken.
Midden in dit gesprek hoorde men in de allee het snuiven van paarden
en het rollen van wielen over het kiezelzand.
Dolly had nog geen tijd gehad om op te staan, ten einde haar man
te gemoet te snellen, toen Lewin reeds uit het venster van de kamer
sprong, waar Grischa zijn les leerde en dezen er door beurde.
"Dat is Stiwa!" riep Lewin van beneden. "Wij zijn met de les klaar,
Dolly! Wees onbezorgd!" voegde hij er bij.
"Is, ea, id; ejus, ejus, ejus!" riep Grischa, die hard begon te loopen
en reeds in de allee zijn vader tegen sprong. Lewin snelde hem echter
aan den wagen te gemoet.
"En er is nog iemand in. Wel het is papa!" riep hij van den ingang
der allee terug. "Kitty! ga die steile trap niet af! Ga achterom!"
Maar Lewin had zich in zijn veronderstelling vergist, dat de naast
Stipan in den wagen zittende de oude vorst was; hij bemerkte spoedig
een knappen, welgedanen jongen man met een Schotsche muts met
lange linten van achteren. Dit was Wassenka Wesslowsky, een verre
bloedverwant der Tscherbatzky's, een Petersburg-Moskouer en elegant
jong mensch, "een kapitale kerel en hartstochtelijk jager," zooals
Stipan hem voorstelde.
Volstrekt niet verlegen over de teleurstelling, die hij veroorzaakt
had, doordien men zijn persoon met dien van den vorst had verwisseld,
begroette Wesslowsky Lewin zeer vergenoegd, terwijl hij hem aan hun
vroegere kennismaking herinnerde. Toen hief hij Grischa in den wagen
en zette hem op den pointer, dien Stipan Arkadiewitsch meegebracht had.
Lewin steeg niet in den wagen, maar ging er achter. Hij was eenigszins
ontstemd, dat de oude vorst niet medegekomen was, van wien hij steeds
meer was gaan houden, hoe meer hij hem leerde kennen; het ergerde hem
ook, dat deze Wassenka Wesslowsky, een geheel vreemd en overtollig
persoon, medegekomen was. Dit scheen bij hem nog meer, toen hij zag,
hoe hij op de balkontrap, waar zich groot en klein verzameld had,
op een beleefde en galante wijze Kitty's hand kuste.
"Ik ben uw vrouws neef, oude kennis
|