sen!" zei Wassenka, Lewins hand
stevig drukkend.
"Is er veel wild?" vroeg Stipan reeds aan Lewin, hem nauwelijks tijd
latend om ieder te begroeten. "Wij hebben vreeselijke plannen met
hem! Hier, Tania! Dat is voor jou. Haal eens, wat daar achter in de
kales ligt!" Zoo sprak hij naar alle kanten. "Hoe frisch zie je er uit,
Dollinka!" zeide hij tot zijn vrouw en kuste haar voor de tweede maal
de hand. Toen hield hij deze in zijn linkerhand en sloeg er zachtjes
met de rechter op.
Lewin zag Stipan wrevelig aan. Alles, wat hij sprak en deed, beviel
hem niet.
"Wien heeft hij gisteren wel met deze lippen gekust?" dacht hij
bij het zien van zijn teederheden jegens zijn vrouw. Hij zag Dolly
aan en ook zij beviel hem niet. "Zij kan toch niet aan zijn liefde
gelooven! Waarom verheugt zij zich dan zoo? Afschuwelijk!"--Hij zag de
oude vorstin aan, die hem nog een oogenblik te voren zoo eerwaardig
had toegeschenen, maar de manier, waarop zij nu, alsof zij in haar
eigen huis was, dezen Wassenka met zijn linten begroette, beviel
hem ook niet. Zelfs Sergej Iwanowitsch, die juist de trap opging,
scheen hem onaangenaam om de geveinsde vriendelijkheid, waarmee hij
Stipan Arkadiewitsch ontving, hoewel Lewin toch wist, dat zijn broeder
Oblonsky volstrekt niet lief had of achtte.--Maar het afschuwelijkst
van allen scheen hem Kitty toe, die zich volkomen naar de blijde
stemming voegde, waarmede deze vreemde heer zijn komst voor zich en
al de overigen als een feestdag beschouwde, en hoofdzakelijk ontstemde
hem het bizondere lachje, waarmede zij zijn glimlach beantwoordde.
In druk gesprek gingen allen in huis. Maar toen men plaats genomen had,
keerde Lewin zich om en ging naar buiten.
Kitty bemerkte, dat er iets in haar man omging. Zij zocht een geschikt
oogenblik waar te nemen om hem alleen te spreken, maar hij haastte
zich om van haar los te komen en zeide, dat hij eens op de hoeve
moest gaan rondzien. In lange had hem zijn bouwerij niet zoo gewichtig
geschenen als nu.
"Voor haar is het altijd feestdag," dacht hij, "maar voor de zaken
is er geen feestdag; zij kunnen niet wachten en zonder dezelve kan
men niet leven."
IX.
Lewin keerde eerst naar haar terug, toen men hem voor het
avondeten riep. Op de trap stonden Kitty en Agasija over den wijn
te beraadslagen.
"Wat maakt ge toch voor omhaal? Denzelfden als gewoonlijk."
"Neen, dien drinkt Stiwa niet.... Kostja! Wacht toch! Wat scheelt
je?" zeide Kitty en ging a
|