n vroolijk. Het scheen alsof ze
met Tuschkewitsch en Jawschin coquetteeren wilde. Na het diner reed
Tuschkewitsch weg om voor een loge te zorgen en Wronsky en Jawschin
gingen naar beneden om te rooken.
Nadat Wronsky een tijdlang beneden had gezeten, haastte hij zich
weer naar boven, naar Anna. Zij had zich reeds omgekleed en droeg een
lichtzijden met fluweel bezet kleed, dat zij in Parijs besteld had;
het was van voren op de borst hartvormig uitgesneden, en op het hoofd
droeg zij witte kant, die haar gelaat omlijstte en haar verblindende
schoonheid voordeelig deed uitkomen.
"Wilt gij werkelijk naar de schouwburg gaan?" vroeg hij bezorgd en
deed moeite haar niet aan te zien, opdat haar wegsleepende schoonheid
geen invloed op hem zou uitoefenen.
"Waarom vraag je dat zoo verschrikt?" antwoordde zij. "Waarom zou ik
er niet heengaan?"
Zij scheen de beteekenis zijner woorden niet te begrijpen.
"Daar is waarlijk geen reden voor!" zeide hij met gefronst voorhoofd.
"Datzelfde zeg ik immers ook," zeide zij met een onverschillig lachje
en keerde haar langen, welriekenden handschoen om.
"Anna! Om Godswil! Wat scheelt u?" vroeg hij, om haar op te wekken,
evenals vroeger haar man tot haar gesproken had.
"Ik begrijp niet wat ge wilt!"
"Je weet toch, dat je niet naar de schouwburg kunt gaan?"
"Waarom? Ik ga er niet alleen heen. Vorstin Barbara is naar huis
gereden om zich te kleeden. Zij zal mij vergezellen."
Met een uitdrukking van besluiteloosheid en vertwijfeling haalde hij
de schouders op.
"Weet je dan niet...." begon hij weer.
"Aan dat alles wil ik echter niet denken," schreeuwde zij bijna:
"Ik wil niet! Heb ik soms berouw over wat ik gedaan heb? Neen, neen en
nogmaals neen! En wanneer het weer van voren af aan begon, dan zou het
evenzo geschieden. Voor ons, voor u en voor mij is slechts dit eene van
betekenis: dat wij elkander liefhebben en dat al het andere voor ons in
't geheel niet bestaat. Waarom wonen wij hier gescheiden en zien wij
elkander bijna niet? Waarom mag ik niet naar den schouwburg? Ik bemin
u, en anders is mij alles onverschillig. Maar uw gevoelens jegens mij
zijn veranderd!" zeide zij en zag hem met een eigenaardig schitterenden
en raadselachtigen blik aan. "Waarom ziet gij mij niet aan?"
Hij zag haar aan. Hij bemerkte de schoonheid van haar gelaat en
haar elegant toilet. Maar juist nu hinderden hem haar schoonheid
en elegance.
"Mijn gevoelens jegens u zijn niet veranderd, dat we
|