vorst Jawschin mocht meebrengen.
"Hij komt niet alleen, hoewel hij mij sedert gisteren middag niet
gezien heeft," dacht zij, en plotseling kwam de gedachte in haar op,
dat hij haar reeds lang niet meer liefhad en dat nu voor haar geheim
zocht te houden. Het weerzien van haar zoon, de ontmoeting met haar
echtgenoot, al haar herinneringen aan het verleden, alles had zij nu
vergeten. "Ja, hij bemint mij niet meer! Hoe is het mogelijk, dat ik
dit niet reeds eerder bemerkt heb!" En terwijl zij alle gebeurtenissen
van den dag in haar geest naging, vond zij in alles met ontzetting de
bevestiging van dit vreeselijk vermoeden. Dat hij gisteren middag niet
te huis bij haar gegeten had, dat hij er op had aangedrongen, dat zij
in Petersburg ieder voor zich een afzonderlijke woning zouden nemen,
en dat hij nu met zijn gast bij haar kwam, alsof hij een ontmoeting
met haar alleen vermijden wilde...."
"Maar hij moet het mij zeggen! Ik moet het weten! En als ik het weet,
dan weet ik ook, wat mij te doen staat," zeide zij buiten staat zijnde
zich den toestand voor te stellen, waarin zij geraken zou, wanneer ze
zich werkelijk van zijn onverschilligheid overtuigd zou hebben. Zij
gevoelde zich de vertwijfeling nabij en ten gevolge daarvan in een
buitengewoon opgewonden toestand. Zij schelde om het meisje en ging
naar haar toiletkamer. Zij hield zich nu meer dan gewoonlijk met haar
toilet bezig, alsof hij haar weer lief moest krijgen, wanneer ze een
kapsel en een kleed droeg, die haar het best stonden. Slechts aan
hem dacht zij nog, aan haar liefde en niet meer aan haar zoon. Nog
eer zij gereed was, hoorde zij de gasten schellen.
Toen zij het salon betrad, was het niet zijn, maar Jawschins blik,
die haar het eerst begroette; hij beschouwde de photographieen van
haar zoon, die zij op de tafel had laten liggen, en hij scheen geen
haast te hebben om zich tot haar te wenden.
"Wij zijn reeds oude bekenden," zeide zij en legde glimlachend haar
kleine hand in de buitengewoon groote van den ietwat verlegen Jawschin;
deze verlegenheid stond hem wonderlijk bij zijn hooge gestalte en
forsch gelaat. "Verleden jaar hebben wij elkaar bij den wedren leeren
kennen. Waren de wedrennen dit jaar ook interessant? Ik heb daarvoor
de Corsoin Rome leeren kennen. Maar gij zijt geen vereerder van het
buitenlandsche," zeide zij hem bemoedigend toelachend. Ik ken u en
uw smaak, hoewel we elkander slechts eenmaal ontmoet hebben."
"Dat spijt me, want ik heb ee
|