cht en opende de vastgesloten oogen. Stil en
vragend zag hij zijn moeder, die voor hem stond, aan, lachte gelukkig
en sloot de oogen weer, ging echter niet weer liggen, maar boog zich
knielend naar haar toe.
"Serescha! Mijn lieve jongen!" sprak zij met bijna verstikte stem en
sloeg de armen om zijn teeder lichaam, dat zich welbehagelijk tegen
haar aanvleide.
Slaperig, met gesloten oogen en steeds glimlachend omhelsde hij haar
over de bedleuning heen, terwijl hij haar bedekte met dien zoeten,
warmen adem, die slechts aan kinderen eigen is, en begon met zijn
gezicht haar hals en schouders te streelen.
"Dat wist ik," zeide hij en opende de oogen. "Vandaag ben ik jarig,
ik wist dat u komen zou. Ik zal dadelijk opstaan."
Anna drukte hem hartstochtelijk tegen zich aan. Zij zag, hoe hij
gedurende haar afwezigheid gegroeid en veranderd was. Zij herkende
zijn lange beenen, die van onder de deken te voorschijn kwamen,
maar toch kwamen ze haar vreemd voor. Zij herkende de ingevallen
wangen en de kort afgeknipte haarlokjes in den nek, dien zij zoo
dikwijls gekust had. Zij betastte dit alles en kon niets zeggen;
tranen verstikten haar stem.
"Waarom schreit u, mama?" vroeg hij plotseling geheel wakker. "Mama,
waarom schreit u?" riep hij op klagenden toon
"Ik? Ik zal niet meer schreien.... Ik schrei van vreugde. Ik heb je
in zoo lang niet gezien. Ik zal het niet meer doen!" zei ze, terwijl
zij de tranen inslikte en zich afwendde. "Zoo! Nu moet ge u echter
aankleeden." hernam ze weer bedaard en zonder zijn hand los te laten
ging zij naast zijn bed op den stoel zitten, waarop zijn kleeren gereed
lagen. "Hoe kunt ge u zonder mij aankleeden? Hoe...." wilde zij vragen
en eenvoudig en hartelijk met hem spreken, maar zij vermocht het niet
en moest zich weder afwenden.
"Ik wasch mij niet meer met koud water, dat wil papa niet hebben. Heeft
u Wassili Lukitsch gezien? Hij zal dadelijk komen. En u, u zijt op
mijn kleeren gaan zitten."
En Serescha lachte. Zij zag hem aan en lachte ook.
"Mama! lief moedertje!" riep hij uit en wierp zich in haar armen. Alsof
hij eerst aan de werkelijkheid geloofde, nu hij haar zag lachen. "Dat
is niet noodig," zeide hij en nam haar den hoed af, en toen, als zag
hij haar eerst op dit oogenblik, wierp hij zich weer in haar armen
en kuste haar.
"Nu? en wat hebt ge dan van mij gedacht? Je hebt toch niet gemeend,
dat ik gestorven was?"
"Dat heb ik nooit geloofd."
"Heb je het wezenlijk nooit
|