owna zag hem met een bewonderende uitdrukking aan,
en tranen van verrukking over zooveel zielegrootheid vulden haar oogen.
XXXVIII.
Toen Alexei Alexandrowitsch het kleine, met donkere stof bekleede en
met oud porselein versierde boudoir der gravin binnen trad, was de
gastvrouw er nog niet. Zij was nog bezig zich te kleeden.
Over het tafelkleed lag een ander kleedje en hierop stond een
Chineesch theeservies en een zilveren theepot. Alexei Alexandrowitsch
beschouwde vluchtig de tallooze, hem meest bekende portretten, die
de kamer versierden, en terwijl hij zich aan tafel zette, opende hij
het evangelie, dat er op lag. Het ruischen van een zijden kleed trok
hem toen echter spoedig weer daarvan af.
"Ziezoo, nu zullen wij eens rustig gaan zitten," sprak zij en schoof
zich met een tevreden lachend gezicht tusschen tafel en sopha. "En
dan willen we bij onze thee daarover spreken."
Na eenige voorbereidende woorden gaf zij zuchtend en blozend den
brief over, dien zij ontvangen had. Nadat hij dien gelezen had,
zweeg hij een lange poos.
"Mij dunkt, ik heb het recht niet het haar af te slaan," zeide hij,
en hief schuchter zijn oogen tot de hare op....
"Mijn vriend! Gij ziet nergens iets kwaads in."
"Integendeel! Ik zie overal het kwaad, maar of het recht is...."
In zijn gelaat was aarzeling en twijfel en te gelijk de hoop op een
goeden raad te lezen.
"Neen," viel gravin Lydia hem in de rede: "Alles heeft zijn
grenzen. Ik begrijp wel, dat men zedeloos zijn kan," zeide zij,
maar sprak geen waarheid, want zij kon eigenlijk niet begrijpen,
wat een vrouw tot zedeloosheid kon voeren; "maar ik begrijp niet,
dat men wreed zijn moet, en tegen wien? Tegen u! Waarom moet zij in
dezelfde stad vertoeven, waar gij zijt? Neen, men moet leeren zoolang
men leeft. En ik heb uw zedelijke grootheid en de verachtelijkheid
dezer vrouw leeren inzien. Vergeef mij ..."
"Maar wie mag een steen op haar werpen?" zeide Karenin met een zwakke
tegenkanting. "Ik heb alles vergeven en mag haar dus ook niet berooven
van datgene, wat een behoefte harer liefde, harer liefde voor haar
zoon is...."
"Is dat werkelijk liefde, mijn vriend? Oprechte liefde? Veronderstellen
we, ge hebt vergeven, vergeeft nog;--maar hebben we dan ook een recht
op de ziel van dezen engel? Hij houdt haar voor dood. Hij bidt voor
haar; hij bidt tot God, dat Hij haar de zonden vergeve.... En dat is
beter zoo! Wat zal hij anders in het vervolg denken?"
"Daa
|