ie ook door haar gekocht was, en, over zijn
gedachten lachend, hief hij het hoofd op met een gevoel, dat geleek
op wroeging. Zijn leven was te weelderig, te verbasterd. Het was een
leven van genot, waarover hij zich een weinig beschaamd gevoelde.
"Zulk een bestaan deugt niets," dacht hij. "'t Zijn nu bijna drie
maanden dat ik aan 't flaneeren ben. Vandaag heb ik mij voor de eerste
maal aan het werk gezet en nauwelijks ben ik begonnen, of ik heb het
al weer neergelegd. Ik verzuim zelfs mijn gewone bezigheden, ik geef
nergens meer acht op, ik voer volstrekt niets uit. Nu spijt het mij
haar te verlaten, en dan vrees ik, dat zij zich verveelt; ik, die nog
wel dacht, dat het leven voor het huwelijk een ernstige beteekenis had
en dat het eerst daarna een recht werkelijk leven zou worden! En zie,
het zijn bijna drie maanden dat ik mijn tijd doorbreng op een wijze,
die men wel leegloopen kan noemen. Dat kan niet voortduren. Het is
haar schuld niet en men kan haar het minste verwijt niet doen. Ik had
mijn fermiteit, mijn gezag als man moeten toonen, want ik zou op die
wijze voortgaande slechte gewoonten aannemen."
Een ontevreden mensch verdedigt zich gemakkelijk met de schuld van zijn
ontevredenheid op een ander te werpen. Ook Lewin dacht met droefheid,
dat, indien de oorzaak niet lag bij zijn vrouw (en haar kon hij niet
beschuldigen), ze gelegen was in haar opvoeding. "Dat mispunt van
een Tscharsky, bij voorbeeld, hem had zij zelfs niet in het noodige
respect kunnen houden." En buiten haar kleine belangen der keuken
(deze bezorgde zij zelf), van haar toilet en van haar borduurwerk,
was er niets, dat haar bezig hield. "Geen de minste sympathie voor
mijn werkzaamheden, voor de bouwerij of voor de boeren, zelfs geen
smaak voor lectuur of muziek, en toch is zij een goede musicienne. Zij
doet volstrekt niets en is toch zeer voldaan."
Toen Lewin aldus oordeelde, begreep hij niet, dat zijn vrouw zich
voorbereidde voor een tijd van bezigheid, die haar zou verplichten
alles te gelijk te zijn: vrouw, moeder, meesteres van het huis,
voedster, onderwijzeres; hij begreep niet, dat zij zich deze uren
van ledigheid en liefde veroorloofde, omdat een geheim instinct haar
wees op de taak, die haar wachtte, terwijl zij langzamerhand haar
nest gereed maakte voor de toekomst.
XXXIV.
Sedert Karenin van vorstin Betsy en Oblonsky had vernomen, dat men van
hem verlangde, dat hij zijn vrouw met rust zou laten en haar niet meer
met z
|