Wronsky gewisseld had, op een besliste wijze Golinitschefs redeneering
afbrekende, "laat ons een bezoek brengen bij uw schilder...."
Golinitschef stemde gaarne toe, en daar het atelier van den kunstenaar
zich in een afgelegen wijk bevond, lieten zij zich er heen rijden.
Een uur later hielden Anna, Golinitschef en Wronsky in een kales voor
een nieuw maar leelijk huis stil. De bezoekers lieten hun kaartjes
aan Michailof geven met het verzoek te worden toegelaten om zijn
schilderij te zien.
XXVIII.
Michailof was zoo als altijd aan het werk, toen men hem de kaartjes
overhandigde van Wronsky en Golinitschef. Hij had den morgen
doorgebracht met in zijn atelier te schilderen, maar, bij zijn
thuiskomt, was hij in toorn ontstoken tegen zijn vrouw, die geen
schikkingen had weten te treffen met een veeleischende hospita.
"Ik heb je wel honderd maal gezegd niet met haar te gaan redeneeren. Je
bent een groote zottin, maar je zijt het driedubbel, wanneer je in
het Italiaansch in verklaringen met haar treedt."
"Waarom denk je dan niet eindelijk eens aan onze schulden? Het is
toch mijn schuld niet; als ik geld had..."
"Laat mij in 's hemelsnaam toch met rust!" riep Michailof uit met
bijna weenende stem, en hij trok zich terug in zijn werkkamer, die
door een beschot van de woonkamer gescheiden was, deed de deur op slot
en stopte zich de ooren toe. "Zij heeft geen gezond verstand!" zeide
hij bij zich zelf, terwijl hij aan de tafel ging zitten en zich met
ijver aan zijn werk begaf.
Nooit werkte hij beter dan wanneer het hem aan geld ontbrak, maar
vooral als hij met zijn vrouw getwist had. Hij was met de schets
begonnen van een man, die aan een aanval van woede ten prooi was;
toen hij die niet kon vinden, kwam hij met een toornig gelaat weer
bij zijn vrouw binnen en zonder haar aan te zien vroeg hij aan het
oudste der kinderen om de teekening, die hij hun gegeven had. Na lang
zoeken vond men ze, vuil en vol vetvlekken. Hij nam haar mede zooals
zij was, plaatste haar op de tafel en beschouwde haar op een afstand,
terwijl hij half de oogen sloot; toen glimlachte hij met een gebaar
van voldoening.
"Juist zoo, juist zoo!" mompelde hij, terwijl hij een potlood nam
en snel begon te teekenen. Een der vetvlekken gaf aan zijn schets
een nieuw voorkomen. Onder het teekenen herinnerde hij zich de
vooruitstekende kin van den man, bij wien bij sigaren kocht, en
terstond gaf zijn schets datzelfde gemarkeerde gelaat vol wils
|