ingen
van schilderijen doet om geen gevaar te loopen den schilder te kwetsen,
en vooral om geen van die opmerkingen te doen hooren, die zoo licht
ongerijmd zijn, wanneer men van kunst spreekt. Michailof geloofde
aan een gunstigen indruk door zijn schilderij teweeggebracht en
naderde hen.
"Welk een bewonderenswaardige uitdrukking heeft deze Christus!" zeide
Anna, meenende dat deze lofuiting den artist niet dan aangenaam kon
zijn, omdat Christus de hoofdpersoon van het tafereel was. Zij voegde
er bij: "Men gevoelt, dat hij medelijden met Pilatus heeft."
Dat was weer een van die honderd juiste, maar banale opmerkingen,
die men maken kon. Het hoofd van Christus moest onderwerping aan den
dood, het gevoel van een heilige geestdrift, van een bovennatuurlijke
kalmte, van een verheven liefde en bij gevolg ook van medelijden met
zijn vijanden uitdrukken; Pilatus, de stadhouder, moest volstrekt het
zinnelijk leven voorstellen, in tegenstelling met Christus, de type van
het geestelijk leven, en bijgevolg het voorkomen hebben van een vulgair
Romeinsch ambtenaar; maar het gelaat van Michailof klaarde toch op.
"En hoe fraai is het geschilderd! welk een lucht om deze figuur! Men
zou er om heen kunnen loopen," zeide Golinitschef, die door deze
opmerking wilde toonen, dat hij het realistische in de figuur van
Christus afkeurde.
"Ja, het is een meesterstuk." zeide Wronsky. "Welk een relief in deze
figuren op den achtergrond. Daar behoort een bekwame hand toe!" voegde
hij er naar Golinitschef gewend bij, terwijl hij zinspeelde op een
discussie, waarin hij erkend had, dat hij ontmoedigd was door de
practische moeilijkheden in de kunst.
"Het geheel is merkwaardig!" zeiden Golinitschef en Anna. Maar de
laatste opmerking van Wronsky kwetste Michailof, hij fronste het
voorhoofd en zag Wronsky met een ontevreden blik aan. Hij begreep
het woord "bekwaamheid" niet goed. Dikwijls had hij opgemerkt, zelfs
in de lofuitingen, die men hem toevoegde, dat men deze technische
bekwaamheden stelde tegenover de innerlijke verdienste van het werk,
alsof het mogelijk geweest ware een slechte compositie met talent
te schilderen!
De eenige aanmerking, die ik zou willen maken, als gij het mij
veroorlooft...."
"Ik bid u, doe het," antwoordde Michailof met een gedwongen glimlach.
"Dat is, dat gij een God geworden mensch en niet den mensch geworden
God hebt geschilderd. Maar ik weet, dat dit uw bedoeling was."
"Ik kan Christus niet anders schil
|