iet gunstiger werd.
"Doe mij de eer binnen te gaan," zeide hij, terwijl hij zijn best
deed er onverschillig uit te zien en voor zijn bezoekers de deur van
het atelier opende.
XXIX.
Nauwelijks waren zij binnengetreden, of Michailof wierp op nieuw een
blik op zijn gasten; het hoofd van Wronsky met eenigszins uitstekende
jukbeenderen graveerde zich oogenblikkelijk in zijn verbeelding,
want de artistieke zin van dezen man werkte in spijt van zijn
verwarring en verzamelde zonder ophouden bouwstoffen. Zijn fijne
en juiste opmerkingen grondde hij op bijna onmerkbare sporen. Deze
(Golinitschef) moest een Rus zijn, die zich in Italie gevestigd
had. Michailof wist noch zijn naam, noch de plaats, waar hij hem
ontmoet had; maar hij herinnerde zich zijn gelaat, evenals allen,
die hij zag en wist nu, dat hij het reeds geplaatst had onder de
talrijke catagorie van physionomieen, die arm zijn aan uitdrukking
ondanks hun valsch air van oorspronkelijkheid. Een geheel onbedekt
voorhoofd, maar veel haar op het achterhoofd, gaven aan dezen kop een
individualiteit, die geheel schijnbaar was, terwijl een uitdrukking
van gejaagdheid en beschroomdheid in de kleine ruimte tusschen de
beide oogen stond te lezen.
Wronsky en Anna moesten volgens Michailof Russen van aanzien zijn,
rijk en onbekend met al wat de kunst betreft, evenals alle rijke
Russen, die de rol van liefhebber en kenner spelen.
"Zij hebben zeker de galerijen der ouden bezocht en, na de ateliers
der Duitsche kwakzalvers en der onnoozele pre-Raphaelisten te hebben
doorloopen, bewijzen zij mij de eer van een bezoek om hun rondgang te
voltooien," dacht hij.--De wijze, waarop de dilettanten de ateliers der
hedendaagsche schilders opnemen, was hem wel bekend; hij wist, dat hun
eenig doel was te kunnen zeggen, dat de moderne kunst de onbetwistbare
meerderheid bezit boven de oude. Dit alles verwachtte hij en las
het in de onverschilligheid, waarmede zijn bezoekers, onder elkander
pratende, het atelier rondwandelden en op hun gemak de bustes en de
ledepoppen bezagen, terwijl de kunstenaar zijn schilderij ontblootte.
Ondanks dit vooroordeel en innige overtuiging, dat de rijke Russen
van hooge geboorte slechts onnoozelen en dwazen konden zijn, ontrolde
hij zijn studien, trok de stores op en ontsluierde met bevende hand
zijn schilderij.
"Ziet," zeide hij, terwijl hij op een afstand van de schilderij
ging staan en haar met een gebaar den toeschouwers aanwees.--"Het is
Chr
|