alles en bijna altijd."
"Twijfelen is de zwakke menschheid eigen," herhaalde de priester;
"waaraan twijfelt gij hoofdzakelijk?"
"Aan alles. Ik twijfel somtijds zelfs aan Gods bestaan," antwoordde
Lewin bijna in weerwil van zich zelf verschrikt door de ongepastheid
dezer woorden. Maar zij schenen op den priester niet den indruk te
maken, dien hij vreesde.
"Welke gronden van twijfel aan het bestaan van God hebt gij dan?" vroeg
de priester met een schier onmerkbaren glimlach.
Lewin zweeg.
"Welken twijfel kunt gij hebben omtrent den Schepper, als gij Zijn
werken beschouwt? Wie heeft het hemelgewelf versierd met zijn sterren,
de aarde getooid met al haar pracht. Hoe zouden al deze dingen bestaan
zonder den Schepper?" En hij vestigde een ondervragenden blik op Lewin.
Lewin besefte de onmogelijkheid van een philosophische discussie met
een priester en antwoordde op de laatste vraag:
"Ik weet het niet."
"Gij weet het niet? Maar waarom twijfelt gij dan, dat God alles
heeft geschapen?"
"Ik begrijp er niets van," antwoordde Lewin blozend, en gevoelde
de ongerijmdheid der antwoorden, die in het tegenwoordig geval niet
anders dan ongerijmd zijn konden.
"Bid tot God, neem uw toevlucht tot Hem; de kerkvaders zelf hebben
getwijfeld en God gesmeekt hun geloof te versterken. De duivel is
machtig en wij moeten hem wederstaan. Bid tot God, bid tot God,
bid tot God," herhaalde de priester zeer snel.
Toen bewaarde hij een oogenblik het zwijgen, alsof hij nadacht.
"Gij zijt voornemens, zooals men mij gezegd heeft, een huwelijk te
sluiten met de dochter van mijn parochiaan en geestelijken zoon,
vorst Tscherbatzky?" liet hij met een glimlach volgen. "Dat is een
voortreffelijk meisje."
"Ja," antwoordde Lewin blozend. "Wat heeft hij noodig zulke vragen
bij de biecht te doen?" vroeg hij zich zelf.
De priester ging voort:
"Gij denkt aan het huwelijk, en God zal u misschien nakomelingen
geven. Welke opvoeding zult gij uw kleine kinderen geven, als gij
er niet toe komt de verzoekingen des duivels te overwinnen, die u
aanspoort tot ongeloof? Indien gij uw kinderen lief hebt, dan zult
gij niet slechts wenschen hun rijkdom, weelde en aanzien na te laten,
maar als een goed vader zorgen voor het heil hunner ziel door het
licht der waarheid,--is dat niet zoo? Wat zult gij antwoorden, als
het onschuldig kind u vraagt: Vader, wie heeft alles gemaakt, wat
mij bekoort op de aarde: het water, de bergen, de zon, de bloemen
en
|