Kitty's blik besloot hij, dat zij het begreep
gelijk hij; maar hij bedroog zich: overstelpt door het gevoel, dat
meer en meer haar hart veroverde en vervulde, had zij den kerkdienst
nauwelijks gevolgd. Zij smaakte de groote vreugde eindelijk verkregen
te hebben, wat sedert zes weken beurtelings haar gelukkig gemaakt en
verontrust had. Sedert het oogenblik, waarin zij, gekleed in haar
bruine japon, Lewin was genaderd om zich geheel aan hem te geven,
was--zij gevoelde het--het verledene uit haar ziel gerukt en had
plaats gemaakt voor een nieuw bestaan, zonder dat haar uitwendig
leven was veranderd. Deze zes weken waren een tijdstip geweest,
even gelukzalig als zwellend. Al haar hoop en verlangen vereenigde
zich op een onbegrijpelijke wijze op dezen man, tot wien een gevoel
haar dreef, dat zij nog minder begreep en die, haar bij afwisseling
nu aantrekkende dan afstootende, haar een volkomen onverschilligheid
voor haar verleden inboezemde. Haar gewoonten van weleer, de dingen,
die zij had bemind, tot haar ouders toe, die haar ongevoeligheid
bedroefde,--niets van haar vorig loven bestond nu meer; en hoewel
verschrikt over deze verandering, verheugde zij zich over het gevoel,
dat er de oorzaak van was. Maar kon zij zich nu van dat nieuwe leven,
dat nog niet was aangevangen, een juist begrip vormen? Geenszins;
het was een zachte en verschrikkende verwachting van het nieuwe, het
onbekende, en deze verwachting, evenals het leedwezen van het verledene
niet te kunnen betreuren, ging nu een einde nemen! Zij was bevreesd,
dit was natuurlijk, maar het tegenwoordig oogenblik was toch slechts
de wijding van het uur, dat reeds voor zes weken haar lot beslist had.
De priester, zich naar den lessenaar keerende, had moeite Kitty's
kleinen ring aan het eerste lid van Lewins vinger te steken.
"Ik vereenig u, Constantijn, dienstknecht van God, met Catharina,
dienstmaagd van God," en hij herhaalde dezelfde formule, terwijl hij
een grooten ring aan Kitty's kleinen, fijnen vinger liet glijden.
De gehuwden trachtten te begrijpen, wat men van hen wilde, maar
vergisten zich telkens, en de priester wees hen met zachte stem
terecht. Men glimlachte en fluisterde rondom hen, maar zij bleven
ernstig en eerbiedig.
"O God, die in het begin der wereld den man hebt geschapen," ging de
priester voort, "en hem de vrouw hebt gegeven tot een onafscheidelijke
hulpe, zegen Uw dienstknecht Constantijn en Uw dienstmaagd Catharina,
vereenig de zielen dezer e
|