de hij in het Fransch:
"Je kent Anna Karenina? Wij reizen te zamen, ik wilde juist naar
haar toegaan." En terwijl hij sprak, gaf hij nauwkeurig acht op
Golinitschefs gelaat.
"Ah zoo! dat wist ik niet," antwoordde hij onverschillig. (Hij wist
het zeer goed.)
"Ben je al lang hier?"
"Drie dagen," antwoordde Wronsky, terwijl hij voortging zijn vriend
gade te slaan.
"Hij is een man van opvoeding, die de dingen in het ware licht
beschouwt; ik kan hem aan Anna presenteeren," zeide hij bij zich zelf,
een gunstige uitlegging gevende aan de wijze, waarop Golinitschef
het gesprek had afgeleid.
Sedert hij met Anna reisde, had zich bij elke nieuwe ontmoeting
hetzelfde gevoel van aarzeling van Wronsky bemachtigd; meestal had
men de situatie opgevat "zooals zij opgevat moest worden!" Hij zou
verlegen gestaan hebben, als hij had moeten verklaren, wat hij daarmede
bedoelde. Het eigenlijke was, dat men niets wilde begrijpen en zich
tevreden stelde met een bescheiden terughouding zonder toespelingen
te maken of vragen te doen, juist zooals het welopgevoede lieden
tegenover een kieschen en ingewikkelden toestand betaamt.
Golinitschef behoorde bepaald tot deze beschaafde lieden, en toen
Wronsky hem aan Anna had voorgesteld, deed het hem dubbel genoegen
hem ontmoet te hebben, daar zijn houding zoo was, dat men die niet
beter had kunnen wenschen en klaarblijkelijk zonder dat dit hem de
minste inspanning kostte.
Golinitschef kende Anna niet, wier schoonheid en eenvoudigheid hem
troffen. Zij bloosde toen zij de beide mannen zag binnentreden, en
deze kinderlijke blos bekoorde haar gast uitermate. Hij was verrukt
over de natuurlijke wijze, waarop zij haar positie deed blijken
door Wronsky bij zijn verkleinnaam Alexei te noemen en te zeggen,
dat zij zich gingen inrichten in een huis, dat men den weidschen
naam van palazzo gaf, met de houding van iemand, die vermijden wil,
dat een vreemdeling omtrent hem in dwaling verkeert.
Golinitschef, die Alexei Alexandrowitsch kende, kon niet nalaten,
deze jonge, levendige vrouw, vol energie, gelijk te geven; hij was
van oordeel, dat Anna nauwelijks zich zelf begreep, dat zij gelukkig
en vroolijk kon zijn al had zij haar echtgenoot en haar zoon verlaten
en haar goeden naam verloren.
"Dit palazzo staat in den gids," zeide Golinitschef. "Gij zult er
een prachtigen Tintoret volgens zijn laatste manier zien."
"Ik weet wat: het weer is mooi, laten we terugkeeren om het te zien,"
zeide Wro
|