deelde hij
den graaf mede, dat de bode was komen berichten, dat de opzichter
van het palazzo, waarover men in onderhandeling was, bereid was het
huurcontract te teekenen.
"Zeer goed." zeide Wronsky. "Is madame te huis?"
"Madame is uit geweest, maar zij is juist te huis gekomen," antwoordde
de maitre d'hotel.
Wronsky nam zijn slappen hoed met breeden rand af, wischte met zijn
zakdoek langs zijn voorhoofd en over zijn haar, dat naar achter was
gestreken om zijn kaalheid te verbergen, en wilde toen verder gaan,
terwijl hij een verstrooiden blik wierp op een heer, die hem stond
op te nemen.
"Mijnheer is een Rus en heeft naar u gevraagd," zeide de maitre
d'hotel.
Wronsky keerde zich nog eens om, ontstemd omdat het hem maar niet
gelukken wilde ontmoetingen te vermijden, maar aan den anderen kant
verheugd een afleiding te vinden, welke die dan ook zijn mocht;
zijn oogen en die van den vreemde begonnen op eens te stralen:
"Golinitschef!"
"Wronsky!"
Het was inderdaad Golinitschef, een kameraad van Wronsky uit het
page-corps; hij behoorde er tot de liberale partij en had het met
een civielen graad verlaten zonder het minste plan om in dienst te
treden. Sedert hadden zij elkander slechts eenmaal ontmoet. Bij die
enkele ontmoeting had Wronsky gemeend, dat zijn vroegere kameraad van
de hoogte zijner uiterst liberale beginselen de militaire loopbaan
verachtte; hij had hem daarom koel en uit de hoogte behandeld, hetgeen
Golinitschef onverschillig had gelaten, maar hen niet had doen wenschen
elkander weder te zien. En toch was het met een uitroep van vreugde,
dat zij elkander herkenden. Misschien was Wronsky zich er van bewust,
dat de oorzaak van zijn blijdschap bij het wederzien van Golinitschef
gelegen was in de vreeselijke verveling, waaraan hij zich ten prooi
gevoelde; maar het verleden vergetende, reikte hij hem de hand, en
de ietwat beklemde uitdrukking in Golinitschefs gelaat maakte plaats
voor die van blijkbare voldoening.
"'t Doet me bizonder genoegen je te zien!" zeide Wronsky met een
gullen glimlach, die zijn fraaie tanden zichtbaar maakte.
"Men heeft mij je naam genoemd, ik wist niet, of gij het waart;
het verheugt mij zeer."
"Maar kom binnen. Wat doe je hier?"
"Ik ben hier sedert een jaar. Ik werk."
"Waarlijk?" zeide Wronsky met belangstelling. "Laat ons toch binnen
gaan."
En volgens de aan Russen eigen gewoonte Fransch te spreken als zij niet
door de bedienden verstaan willen worden, zei
|