hem te kleeden.
XXI.
De schitterend verlichte kerk was sterk bezet, vooral door vrouwen;
zij, die niet tot het binnengedeelte konden doordringen, woelden
dooreen bij de vensters, verdrongen elkander en twistten om de beste
plaatsen.
Meer dan twintig rijtuigen stonden achter elkander in de straat onder
toezicht van gendarmen. Een commissaris van politie, onverschillig
voor de koude, bleef stand houden tusschen de colonnade, waar de
eene equipage na de andere elk oogenblik nu dames in groot toilet
afzette, die de slepen harer japons ophielden, dan heeren, die het
hoofd ontblootten om de heilige plaats binnen te gaan. Het licht
der aangestoken lusters en waskaarsen voor de beelden overstroomde
het op rooden grond prijkend verguldsel, het snijwerk der heiligen,
de groote zilveren kandelaars, de wierookvaten, de vaandels der
zangers, de trappen van het koor, de verkleurde oude misboeken en het
priestergewaad. Onder de elegante menigte aan de rechterzijde der kerk
heerschte een halfluid gemompel; men sprak er met opgewektheid, en het
dof gemurmel van deze gesprekken weerklonk zonderling onder het hooge
gewelf. Telkens als de deur met een klagend geluid open ging, hield het
gemurmel der stemmen op, en aller blikken richtten zich naar de deur,
in de hoop het huwelijkspaar te zien verschijnen. Maar de deur was al
meer dan tienmaal geopend om doorgang te verleenen, hetzij aan den een
of ander, die te laat was gekomen en zich ging voegen bij de groep aan
de rechter zijde, hetzij aan eenige toeschouwers, die het gelukt was
den commissaris van politie te bedriegen of te vermurwen. Vrienden
en publiek hadden reeds alle toestanden van het wachten verduurd;
men had eerst geen gewicht gehecht aan de vertraging der gehuwden;
daarop had men zich steeds vaker omgewend, vragende wat de oorzaak zijn
kon; eindelijk namen bloedverwanten en genoodigden het onverschillig
voorkomen aan van lieden, die geheel verdiept zijn in hun gesprekken,
om zoo de onrust te ontveinzen, die zich van hen had meester gemaakt.
De aartsdeken, om te bewijzen, dat hij een kostbaren tijd verloor,
deed nu en dan de glasruiten trillen door ongeduldig te hoesten;
de zich vervelende zangers beproefden op het koor hun stemmen;
de priester zond sacristijns en diakenen om te informeeren naar
de komst van den stoet en verscheen zelf in zijn lila soutane met
geborduurden gordel aan een der zijdeuren. Eindelijk zeide een dame,
na op haar horloge te hebben gezi
|