itsch. "Hoe gelukkig men zich gevoelt,
men betreurt altijd zijn vrijheid."
"Beken maar, dat zooals bij den bruidegom van Gogol het geval was,
de lust bij u opkomt om uit het venster te springen."
"Zeker, maar hij zal het niet bekennen," zeide Katawassow luid
lachende.
"Het venster is open ... vertrekken we naar Twer! Wij kunnen den beer
in zijn hol vinden. Inderdaad, we kunnen den trein van vijf uur nog
halen," zeide Tschirikow glimlachende.
"Welnu," antwoordde Lewin eveneens lachende, met de hand op het hart:
"ik kan in mijn ziel niet het minste spoor van berouw over het
prijsgeven van mijn vrijheid ontdekken."
"Je ziel verkeert in zulk een chaos, dat je er in het eerste kwartier
niets in onderscheiden kunt. Wacht tot 't er wat meer helder wordt en
dan zul je eens zien. Je bent een sujet, dat weinig hoop overlaat! Laat
ons drinken op je genezing."
Na het diner gingen de gasten uiteen, omdat zij zich moesten omkleeden
voor de huwelijksplechtigheid.
Toen hij alleen was gebleven, vroeg Lewin zich zelf nog af, of hij
werkelijk de vrijheid betreurde, waarvan zijn vrienden zooeven hadden
gesproken, en dit denkbeeld deed hem glimlachen.
"De vrijheid? Waartoe de vrijheid? Het geluk bestaat voor mij in
beminnen, in de gedachte aan haar, in het verlangen naar haar, zonder
eenige vrijheid. Zie daar het geluk!"
"Maar kan ik haar gedachten kennen, haar wenschen, haar gevoelens?" De
glimlach verdween van zijn lippen. Hij verzonk in een diepe droomerij
en gevoelde zich aangegrepen door vrees en twijfel.
"En indien zij mij niet beminde? Indien zij mij enkel trouwde om te
trouwen? Indien zij dat deed zonder zedelijk besef? Misschien zal zij
haar dwaling inzien en, nadat zij met mij gehuwd is, begrijpen, dat
zij mij niet bemint en mij niet kan beminnen?" En de voor Kitty meest
kwetsende gedachten voeren hem door het hoofd; hij begon op nieuw,
zooals een jaar vroeger, een geweldige jaloerschheid tegen Wronsky
te gevoelen; zijn herinnering voerde hem terug naar dien avond,
toen hij hen op de soiree te zamen had gezien, en verdacht haar,
dat zij hem nog niet geheel had vergeten.
"Neen," dacht hij wanhopig van zijn stoel opstaande, "ik kan in dezen
toestand niet blijven; ik ga naar haar toe, ik zal met haar spreken
en tot haar zeggen: 'Wij zijn vrij, is het niet beter niet verder
te gaan? Alles is beter dan het ongeluk van een geheel leven, dan
de schande en de ontrouw!'" En buiten zich zelf, vol haat tegen de
mens
|