gaarne
onttrekken."
"Plichten zijn met rechten verbonden, met macht, geld en invloed;
daarnaar trachten ook de vrouwen," antwoordde Peszow.
"Dat is juist zoo, als dat ik trachten zou naar het recht om minne
te worden; het is een beleediging, dat men daarvoor slechts vrouwen
wil aannemen en betalen en niet mij," zeide de oude vorst.
Turowzin barstte in een luid gelach uit en Sergej Iwanowitsch betreurde
het, dat hij zelf dat niet gezegd had. Zelfs Alexei Alexandrowitsch
lachte.
"Ja, maar een man kan toch niet zoogen," zeide Peszow; daarentegen
vrouwen...."
"O jawel, een Engelschman heeft op een schip zijn eigen kind gezoogd,"
viel de oude vorst in, die zich zulk eene vrijheid in tegenwoordigheid
zijner dochter veroorloofde.
"En zooveel zulke Engelschen er zijn, even zooveel vrouwen zijn er,
die beambte zijn kunnen," sprak nu Sergej Iwanowitsch.
"Maar wat zal een meisje beginnen, dat geen familie heeft?" bracht
Stipan weder in het midden terwijl hij onder dit gesprek voortdurend
de danseres Tschibissow in het oog had.
"Maar wij komen voor het beginsel op, voor het ideaal," zeide Peszow
met zijn basstem. "De vrouw wil het recht hebben, vrij onafhankelijk
en goed ontwikkeld te kunnen zijn. Het bewustzijn, dit doel niet te
kunnen bereiken, benauwt haar en drukt haar neder."
"En ik voel mij benauwd en neergedrukt, dat men mij niet als minne
in het weeshuis wil aanstellen," hernam de oude vorst tot groote
blijdschap van Turowzin, die van lachen de asperge met het dikke
einde in de saus doopte.
VI.
Allen, behalve Lewin en Kitty, hadden aan dit algemeen gesprek
deelgenomen. Deze beiden echter voerden een eigen gesprek met elkander
of ten minste een geheimzinnige wisseling van gedachten, die hen
elke minuut elkander nader bracht en in beiden het gevoel van een
vroolijken schrik voor iets onbekends, welks oplossing zij naderden,
te voorschijn riep.
Het eerst moest Lewin haar van de ontmoeting op de landstraat, toen
hij haar des morgens had gezien, vertellen.
"Het was vroeg, zeer vroeg in den morgen. Het scheen, dat u zooeven was
ontwaakt. Uw mama sliep nog in den hoek. Het was een zeldzaam schoone
morgen. Ik ga daar heen en denk: Wie rijdt daar met dat vierspan? En
in het zelfde oogenblik zweefde u mij voorbij, ik keek het venster
in en u zat daar, hield met de handen de banden van uw mutsje vast
en scheen in nadenken verzonken," zeide hij lachend. "Hoe gaarne had
ik geweten, waaraan u dac
|