zonderling, geheimzinnig
gefluister en herhaalde de woorden: "Verstond niet te waardeeren,
wist niet te genieten."
"Wat is dat? Word ik waanzinnig?" vroeg hij zich
zelf. "Wellicht. Waardoor wordt men anders waanzinnig? Om welke
reden anders schiet men zich dood?" antwoordde hij zich zelf. "Neen,
ik moet inslapen."
Hij rukte het kussen terecht en drukte er het voorhoofd in, maar
het kostte hem inspanning slechts de oogen gesloten te houden. Hij
sprong op en ging zitten. "Het is met mij voorbij," zeide hij. "Ik
moet overleggen, wat mij overblijft te doen."
Zijn gedachten doorvlogen zijn geheele leven, slechts niet den tijd
zijner liefde voor Anna. Eerzucht ...? Serzuchowsky? De wereld? Het
hof? Op niets van dit alles bleven zijn gedachten zich hechten. Dat
alles had vroeger een beteekenis voor hem, nu bestond het voor hem
niet meer.
Hij stond van de sopha op, maakte zijn kleederen los, ontblootte zijn
borst om vrijer te kunnen ademhalen en ging eenige malen zijn kamer
op en neder.
"Zoo wordt men krankzinnig," herhaalde hij, "en zoo komt men er toe
zich dood te schieten ... om zich niet te schamen!" liet hij er zacht
op volgen.
Hij ging naar de deur en sloot ze; toen ging hij met starren blik
en de tanden op elkander geklemd naar de tafel, nam zijn revolver,
onderzocht hem, laadde hem en dacht na.
"Het spreekt van zelf! Altijd dezelfde herinneringen aan een verloren
geluk, dezelfde ijdelheid van alles wat nu nog overblijft, steeds
hetzelfde vernederend bewustzijn.... Het spreekt van zelf!" hernam
hij andermaal, en terwijl zich zijn gedachten in denzelfden kring
bewogen, hief hij zijn revolver op en richtte hem tegen de linkerzijde
van zijn borst en haalde, met de geheele hand, alsof hij ze tot een
vuist wilde ballen, de haan over. Hij hoorde geen schot, maar een
hevige slag tegen zijn borst deed hem tuimelen; hij wilde zich aan
de tafel vasthouden, liet den revolver vallen en zat op den vloer,
terwijl hij verwonderd rond zag. Hij herkende zijn kamer niet; hij zag
den gebogen tafelpoot, de papiermand, het tijgervel.... De haastige,
krakende schreden van zijn dienaar, die door het salon ging, deden
hem weer tot zich zelf komen. Hij spande zijn gedachten in en zag,
dat hij op den vloer lag, hij zag bloed op het tijgervel en op zijn
hand en begreep, dat hij op zich zelf geschoten had.
"Dom! ik heb slecht getroffen!" zeide hij en tastte met de hand naar
het wapen. Het lag naast hem. Hij zocht het verder af e
|