zij mij
heeft aangedaan." Dit sprak hij met tranen des toorns in zijn stem.
"Doe wel degenen, die u haten," fluisterde Darja Alexandrowna verlegen.
Alexei Alexandrowitsch lachte verachtelijk. Hij kende dat schriftwoord
lang genoeg, maar in dit geval was het niet te passen.
"Ja, maar hen, die men niet liefhebben kan, omdat zij iemand het hart
verscheuren, omdat zij voortgaan zijn geheele menschelijke natuur
te tergen en in oproer te brengen.... Vergeef mij, dat ik u ontroerd
heb. Ieder heeft zijn eigen leed...."
En terwijl hij zijn bedaardheid herwon, nam Karenin kalm afscheid en
reed naar zijn hotel terug.
VIII.
Toen het diner was geeindigd, wilde Lewin zich met Kitty naar het salon
begeven, maar hij vreesde, dat hij haar door haar zoo blijkbaar het hof
te maken lastig zou vallen. Derhalve bleef hij in het gezelschap der
heeren terug en nam deel aan het algemeen gesprek; maar zonder Kitty
te zien, droeg hij toch kennis van haar bewegingen, van haar blik
en de plaats, waar zij zich in het salon had nedergezet. Plotseling
was het hem, alsof zij hem naderde; hij keerde zich om en zag haar
werkelijk met Tscherbatzky in de deur staan en naar hem kijken. Hij
stond op en ging naar haar toe.
"Ik dacht," zeide hij, "dat u zich aan de piano had gezet. Muziek is
iets, dat mij op het land ontbreekt."
"Neen, wij zijn gekomen om u te roepen. Ik dank u, dat u gekomen
zijt." En zij beloonde hem met een lach als met een geschenk. "Welk
genoegen kan het u geven, hier te zitten strijden. Men overtuigt
elkander toch niet."
"Ja, dat is waar," antwoordde Lewin. "Meestal strijdt men opgewonden
voor eigen meening zonder te begrijpen, wat de tegenpartij bewijzen
wil."
Tscherbatzky verwijderde zich van hem, en terwijl Kitty aan een
opgeslagen speeltafeltje ging zitten, nam zij een stukje krijt in
de hand en begon allerlei strepen en kringen op het groene doek te
teekenen. In haar oogen lag een stille glans, en hij, zich geheel
in haar toestand verplaatsend, gevoelde door geheel zijn wezen een
immer sterker wordende, gelukkige spanning.
"Ik wilde u al lang iets vragen," zeide hij en ging naast haar
zitten. Hij zag in een paar vriendelijke, hoewel verschrikte oogen.
"Ik bid u, vraag het."
"Hier!" zeide hij, nam het krijt en schreef de eerste letters van
den volgenden zin:
"Toen u mij zeide: het kan niet zijn, beteekende dit nimmer of
slechts toenmaals?"
Het was onmogelijk, dat zij dezen gecompliceerde
|