n tijd maar
door te komen, nog eenigen zijner vrienden op, zoodat het twee uur
in don nacht was geworden, toen hij in zijn hotel terugkwam. Hij
verschrok bij de gedachte, dat hij nu, met zijn ongeduld alleen,
nog tien uren moest wachten. De huisknecht, die den nachtdienst had,
stak voor hem het licht op en wilde weer gaan maar Lewin hield hem
terug. Deze huisknecht Gregoor op wien Lewin vroeger niet gelet had,
bewees nu een zeer verstandig en braaf en, wat de hoofdzaak was,
een gevoelig mensch te zijn, even als heden alle andere menschen waren.
"Valt het je niet zwaar, dat je niet moogt slapen, Gregoor?"
"Wat zal men doen? Dat brengt de dienst zoo mede. In een privaat huis
is het gemakkelijker, maar hier verdien ik meer."
Het bleek, dat Gregoor familie had, drie zoons en een dochter, die
naaister was en binnen kort met een zadelmakersknecht zou trouwen.
Dit gaf Lewin gelegenheid aan Gregorius zijn gevoelen mede te deelen,
dat in den echt de liefde de hoofdzaak is; want met deze zou men
altijd gelukkig zijn, daar men dan het geluk in zich zelf droeg.
Gregorius luisterde oplettend naar Lewins betoog en maakte om het te
bevestigen de voor Lewin verrassende opmerking, dat hij vroeger bij
goede heeren gediend had, en ook nu was hij met zijn meester tevreden,
hoewel deze een Franschman was.
"Een buitengewoon goed mensch," dacht Lewin.
"Nu, en jij, Gregoor, toen jij trouwde, heb je toen je vrouw lief
gehad?"
"Hoe zou ik ze niet lief gehad hebben?" antwoordde Gregoor.
Op dit oogenblik klonk de bel en Gregoor snelde heen.
Lewin had den geheelen dag bijna niets gebruikt, maar hij dacht aan
geen avondeten. Hij had den geheelen nacht niet geslapen en toch
dacht hij ook nu aan geen slaap. Het was koel in de kamer en evenwel
drukte hem de warmte. Hij opende de beide ventilators in het venster
en ging daartegenover aan de tafel zitten. Achter een besneeuwd dak
zag hij een bouwvallig kruis uitsteken en daarboven den driehoek van
den Wagen en de zacht glanzende Capella. Hij staarde nu op het kruis,
dan naar de ster, ademde de koude binnendringende winterlucht in
en ging voort zich, als in den droom, met de opdagende beelden en
herinneringen bezig te houden.
Ten zeven ure verschenen de knechts om te boenen, er werd voor de mis
geluid, en Lewin bemerkte, dat hij koud werd. Hij sloot de vensters,
trok zijn pels aan en ging de straat op.
X.
Op de straten was het nog geheel ledig, Lewin ging tot aan het
|