of niet.--"Maar ik zag haar en heb haar vergeven. En de
zaligheid van het vergeven heeft mij geopenbaard, wat mijn plicht
is. Ik heb volkomen vergeven. Ik wil ook de andere wang toekeeren,
ik wil ook den mantel laten aan hem, die mij den rok heeft ontnomen
en ik wil slechts God bidden, dat Hij mij de zaligheid van vergiffenis
schenken niet ontneemt."
Tranen stonden in zijn oogen. Hun aanhoudende glans trof Wronsky.
"Ziet u, dat is mijn toestand. U kan mij in het slijk treden, tot spot
der wereld maken, maar ik kan haar niet verlaten en zal haar geen enkel
woord van verwijt toevoegen. Mijn plicht is mij nu duidelijk: ik moet
aan haar zijde blijven. Als zij wenscht u te zien, zal ik het u laten
weten, maar nu, dunkt mij, is het beter u verwijderd te houden...."
Hij stond op en kon van ontroering niet verder spreken. Ook Wronsky
stond op en zag hem in gebogen houding eenigszins schuin aan. Hij
begreep Karenins gevoelens niet. Maar hij besefte, dat in diens
levensbeschouwing iets hoogers, voor hem onbereikbaars was gelegen.
XIII.
Na dit gesprek met Karenin verliet Wronsky langs de achtertrap
diens huis. Buiten gekomen stond hij stil en kon zich nauwelijks
voorstellen, waar hij zich bevond en waarheen hij zich begeven
wilde. Hij gevoelde zich beschaamd, vernederd, schuldig en van de
mogelijkheid beroofd deze vernedering van zich af te wijzen. Hij zag
zich uit het spoor geworpen, waarin hij tot hiertoe zoo licht en veilig
was voortgereden. Alle gewoonten en regels van zijn leven, die hem tot
nu toe zoo vast en onomstootelijk hadden geschenen, waren plotseling
valsch en ontoereikend gebleken. De bedrogen echtgenoot, die hem een
beklagenswaardig wezen had geschenen, een toevallige en belachelijke
verstoring van zijn geluk, had zich plotseling, en wel door toedoen
van Anna zelf, tot een hoogte verheven, die achting afdwong, en deze
echtgenoot deed zich op deze hoogte niet kennen als kwaadwillig,
valsch en belachelijk, maar als goed, eenvoudig en edelmoedig. Dat
gevoelde Wronsky. De rollen waren plotseling verwisseld. De man was
hooghartig in zijn ongeluk hij echter klein en nietig in zijn bedrog.
Maar dit bewustzijn van zijn eigen verachtelijkheid tegenover dien man,
dien hij zoo ten onrechte had geminacht, maakte slechts het kleinste
gedeelte van zijn leed uit. Hij gevoelde zich onuitsprekelijk ellendig,
omdat hij gevoelde, dat zijn in den laatsten tijd schijnbaar afgekoelde
hartstocht voor Anna thans, nu
|