handen als bezwerend ineen. "Maar bedenkt,
dat gij een Christen zijt! Denk aan haar; wat zal er van haar worden,
als gij haar verlaat?"
"Ik heb daaraan gedacht, Darja Alexandrowna, en wel veel
gedacht." Roode vlekken bedekten zijn gelaat. Met buitengewoon
schitterende oogen staarde hij haar aan. Dolly had hartelijk medelijden
met hem. "Ik heb dat gedaan, juist destijds, toen zij mij haar schande
beleed, en ik wilde alles bij het oude laten. Maar wat is daaruit
geworden? Zij heeft niet eens de geringste voorwaarde vervuld om ten
minste de welvoeglijkheid te bewaren," sprak hij opgewonden. "Een
mensch, die niet te gronde wil gaan, kan men wel redden, maar als de
natuur reeds zoo bedorven is, dat hem zelfs de ondergang als redding
voorkomt, wat kan men dan doen?"
"Alles, slechts geen scheiding!" antwoordde Dolly.
"Maar wat noemt gij alles?"
"Neen, dat is ontzettend. Zij zou de vrouw noch van den een noch van
den ander zijn! Zij zou te gronde gaan!"
"Derhalve, wat kan ik doen?" vroeg Karenin de schouders en de
wenkbrauwen optrekkend. De herinnering aan de laatste overtreding
zijner vrouw vertoornde hem zoodanig, dat hij weer koel en bezonnen
werd als bij het begin van het gesprek. "Ik ben u voor uw deelneming
zeer dankbaar,--maar ik moet nu vertrekken," zeide hij en stond op.
"Neen, wacht nog een weinig? Ge moogt haar niet te gronde
richten. Wacht nog, ik wil u wat zeggen. Ook ik ben gehuwd en mijn
man heeft mij bedrogen; uit toorn en ijverzucht wilde ik ook alles
verlaten, alles opgeven, maar ik kwam tot bezinning en wie, wie heeft
mij gered? Anna! En ik leef, de kinderen groeien voorspoedig op, mijn
man behoort zijn familie weer toe en heeft berouw over zijn onrecht,
wel niet altijd, maar hij gevoelt het, hij wordt reiner en beter, en
ik leef niet ongelukkig.... Ik heb vergeven en gij moet ook vergeven."
Alexei Alexandrowitsch luisterde, maar haar woorden oefenden op hem
geen invloed uit. In zijn ziel was al de toorn van den dag, toen hij
tot de scheiding besloten had, opgehoopt. Hij bewoog zich heen en weer
en zeide met zijn doordringende, scherpe stem: "Vergeven?" Ik kan en
wil niet vergeven, ik houd dat voor onrechtmatig. Voor deze vrouw heb
ik alles gedaan, maar zij heeft alles, wat haar eigen is, in het slijk
vertreden. Tk ben geen boos mensch: ik heb nimmer iemand gehaat, maar
haar haat ik met alle krachten mijner ziel en ik kan haar onmogelijk
vergeven, omdat ik haar te zeer haat om al het kwaad, dat
|