mochten
weten en vermoeden, wat zij wilden, maar spreken durfde niemand er
over. In het tegenovergestelde geval was hij bereid de babbelaars tot
zwijgen te brengen en hen te dwingen de niet aanwezige eer der vrouw,
die hij beminde, te achten.
Zijn standpunt tegenover den echtgenoot was hem het duidelijkst. Van
het oogenblik af, dat Anna hem haar liefde had beleden, had hij een
eenig, onbetwistbaar recht op haar. De echtgenoot was voortaan een
overtollig, belemmerend persoon. Ongetwijfeld was dat voor hem een zeer
onaangename positie, maar wat was daaraan te doen? Het eenige recht,
dat de echtgenoot had, was, met de wapens in de hand voldoening te
eischen, en van het begin af was Wronsky bereid deze te geven.
In den laatsten tijd echter had zich tusschen hem en haar een intieme
omstandigheid voorgedaan, die hem verschrikte. Gisteren nog had zij
hem medegedeeld, dat zij in blijde hoop verkeerde, en hij bemerkte,
dat deze mededeeling en hetgeen zij deswege van hem verwachtte, iets
vorderde, dat niet in den codex der hem leidende grondstellingen was
vastgesteld. "Als ik haar gezegd heb, dat zij haar man moet verlaten,
heb ik daarmede ook gezegd, dat zij zich met mij moet vereenigen? En
hoe zal ik haar nu ontvoeren, nu ik geen geld heb? Verondersteld dat
ik het toch zoo kon aanleggen; maar hoe zou ik haar kunnen ontvoeren,
als ik in den dienst wil blijven? Als ik haar dat gezegd heb, dan
moet ik ook tot alles bereid zijn, dat wil zeggen, ik moet den dienst
verlaten...."
En hij werd nadenkend. Eerzucht was reeds de droom zijner
kindsheid, een gedachte en droom, dien hij zelf niet bekende,
maar die hem zoo geheel doordrong, dat die nu ook kampte met den
liefdehartstocht. In de wereld zoowel als in den dienst had hij een
groote fout begaan. Wenschende zijn onafhankelijken geest te toonen en
zich daardoor naar boven aan te bevelen, had hij een hem aangeboden
betrekking afgewezen in de hoop, door deze afwijzing een nog meer
gunstige meening te winnen; maar het bleek spoedig, dat hij te koen
had gerekend, want men sloeg voortaan geen acht op hem. Terwijl hij nu
eenmaal aldus nolens volens een onafhankelijk karakter had aangenomen,
bleef hij hieraan ook in het vervolg op eene fijne en schrandere
wijze getrouw, alsof hij volstrekt niet ontevreden en beleedigd was,
maar slechts dit eene wenschte, dat men hem met rust liet, omdat het
hem zoo beviel. Doch reeds sedert een jaar, sedert zijn verplaatsing
naar Moskou, vond hij in
|