e wat haar wachtte, was zoo zwaar,
dat zij een oogenblik wankelde, of zij niet het moeielijk oogenblik der
beslissing nog zou verschuiven. Maar bij de voorstelling van datgene,
wat te huis voor haar op handen was, als zij nu geen besluit nam,
besliste zij, nam afscheid en reed heen.
XVI.
In weerwil van zijn schijnbaar lichtzinnig, wereldsgezind leven was
Wronsky toch een man, die een afkeer had van wanorde en verwarring. Den
morgen na den wedren zat hij, ongeschoren en ongewasschen, in
een eenvoudige blouse aan een tafel te midden van afgeteld geld,
rekeningen en brieven. Hij was tot de overtuiging gekomen, dat hij,
als hij zijn dringendste schulden betaald had, van nu tot nieuwjaar
slechts over een geringe som had te beschikken. Er bleef hem niets
over, dan bij een woekeraar geld op te nemen, zijn uitgaven te beperken
en zijn renpaarden te verkoopen.
Wronsky's leven was hoofdzakelijk daarom een gelukkig leven te noemen,
omdat hij een voorraad van zekere grondstellingen bezat, die alles,
wat men doen en niet doen mocht, juist bepaalden. Zij bepaalden,
als iets onomstootelijks, dat men de schulden aan een speler, al
was het ook een notorisch valsch speler, dadelijk moest betalen,
een kleermaker echter niet; dat men mannen niets mocht voorliegen,
maar vrouwen wel; dat men niemand mocht bedriegen, uitgezonderd
getrouwde mannen; dat men niemand een beleediging vergeven, maar
zelf ieder beleedigen mocht, en zoo verder. Al deze grondstellingen
mochten volkomen redeloos en zelfs slecht zijn, maar zij stonden
ontegenzeggelijk vast en werden algemeen erkend, en Wronsky kon,
terwijl hij ze in toepassing bracht, zijn rust bewaren en het hoofd
hoog dragen. Slechts in den laatsten tijd, bij zijn verhouding tot
Anna, gevoelde hij somwijlen, dat zijn grondstellingen met menige
daadzakelijke werkelijkheid niet overeenstemden en dat zich voor
zijn voorwaartszienden blik zwarigheden en twijfelingen ophoopten,
tot welker wegruiming hij geen leiddraad vermocht te vinden.
Zijn tegenwoordige verhouding tot Anna en haar echtgenoot kwam hem
duidelijk en eenvoudig voor; zij was in den codex der grondbeginselen,
die zijn richtsnoer waren, volkomen vastgesteld. Zij was een
beschaafde dame, die hem haar liefde had geschonken, en hij beminde
haar en had voor haar dezelfde, zoo niet een nog grootere achting,
alsof zij zijn wettige echtgenoote geweest ware. Ook haar situatie
tegenover de conversatiewereld was volkomen helder. Allen
|