de geruchten, die hem van Anna en Wronsky waren ter ooren gekomen,
vermoedde Stipan, dat iets tusschen man en vrouw niet richtig zijn
moest. Hij had met zijn vrouw, aan wier gave om vooruit te zien hij
geloofde, hierover gesproken en zij had hetzelfde gedacht. Dolly
had gezegd: "Aan slechtheid bij Anna geloof ik niet, maar men zal
gebabbeld en haar belasterd hebben. Spreek open met hem; hij schijnt
zulk een koel, droog mensch te zijn; ik ben bang voor hem. En wat is
hij veranderd; hij is geheel verschrompeld en een grijsaard geworden."
"Neen," had Stipan Arkadiewitsch geantwoord, "ik begrijp dat niet. Maar
ik breng hem bepaald mede op het diner en dan tirez lui les vers du
nez; gij kunt dat beter."
De andere onaangenaamheid was, dat den nieuwen chef gelijk alle nieuwe
chefs, het gerucht vooruitging van een vreeselijk man te zijn, die
des morgens vroeg om zes uur opstond, werkte als een paard en een
gelijke inspanning van zijn ondergeschikten verlangde. Buitendien
werd van hem gezegd, dat hij in het verkeer een rechte beer was en de
tegenovergestelde neigingen en levensgewoonten van den tegenwoordigen
chef bezat, die meer naar Stipans manier geleefd had. Zoo was dan
de gedachte door hem niet vriendelijk ontvangen te worden geen
aangename. Maar Stipan Arkadiewitsch had een vermoeden, dat alles
wel terecht zou komen.
"Allen zijn menschen en zondaars zijn we allemaal. Waarom dan zich
te ergeren en elkander te vreezen?" dacht hij, terwijl hij het hotel
inging. "Goeden morgen, Wassili," zeide hij in den corridor tot den
hem goed bekenden kellner: "Heb je den baard laten staan! Lewin in
nummer zeven? O! breng mij bij hem en vraag of graaf Anischkin (dat
was de nieuwe chef) mij ontvangen kan."
"Om u te dienen!" antwoordde Wassili.
Lewin stond met een boer uit Twersk midden in de kamer en mat met
een maatstok een versch afgetrokken berenvel, toen Stipan binnen trad.
"Ha, heb je dien neergelegd?" riep Stipan uit. "Een prachtig
exemplaar! Een berin? Goeden dag, Archiz!"
Hij drukte den boer de hand en zonder jas of hoed af te leggen,
ging hij op een stoel zitten.
"Ontdoe je toch en maak het je gemakkelijk," zeide Lewin en nam hem
zijn hoed af.
"Neen, ik heb geen tijd, slechts een oogenblik!" antwoordde Stipan,
maar knoopte toch zijn jas los, trok hem toen uit en bleef langer
dan een uur, terwijl hij zich door Lewin en den boer van de laatste
jacht liet vertellen.
Reeds sedert veertien dagen was Lewin uit het
|