ep zij opstuivend uit. Zijn grofheid tergde
haar en gaf haar den moed terug. "Gevoelt gij dan niet, hoe gemakkelijk
het voor u is mij te beleedigen?" zeide zij.
"Beleedigen kan men slechts een eerlijk mensch, maar als men tot een
dief zegt, dat hij een dief is, is dit slechts het vaststellen van
eene daadzaak."
"Dezen nieuwen trek van wreedheid heb ik tot hiertoe nog niet in
u gekend."
"Gij noemt het wreedheid, als een man zijn vrouw alle mogelijke
vrijheid geeft en haar naam een eerbaar schild, slechts onder
voorwaarde, de welvoegelijkheid te bewaren; dus dat is wreedheid?"
"Het is erger dan wreedheid, het is gemeenheid, als gij het weten
wilt," riep Anna in een oproer van woede uit en stond op om heen
te gaan.
"Neen," riep hij met piepende stem, die nu nog een noot hooger
klonk. En terwijl hij met zijn groote vingers haar arm zoo heftig
greep, dat de drukking van den armband roode sporen achter liet,
drong hij haar met geweld op haar stoel terug.
"Gemeenheid? Als gij dit woord wilt gebruiken, dan is het gemeenheid,
dat een vrouw voor een minnaar haar man, wiens brood zij eet, en haar
zoon verlaat!"
Zij boog het hoofd. Zij dacht nu niet aan haar woorden van gisteren
tot den beminde, dat _deze_ slechts haar man, maar haar echtgenoot
een overtollig persoon was;--zij besefte nu slechts de volle waarheid
zijner woorden en zeide zacht: "Gij kunt mijn toestand niet erger
schilderen, dan ik zelf mij dien voorstel. Maar waarom zegt gij mij
dit alles?"
"Waarom ik het zeg? Waartoe?" ging hij toornig voort: "Opdat ge zoudt
weten, dat ik mijn maatregelen nemen zal om aan dezen toestand een
einde te maken!"
"Die zal ook wel spoedig een einde nemen," zeide zei en wederom kwamen
haar bij de gedachte aan den nu zoo gewenschten dood de tranen in
de oogen.
"Ja, het zal een vroeger einde nemen, dan gij het met uw minnaar
gedacht hebt! (Hij bezigde dit woord bizonder dikwijls). Gij hebt
voldoening noodig voor uw zinnelijke hartstochten...."
"Alexei Alexandrowitsch, het is niet slechts niet grootmoedig, het
is onwelvoegelijk, een machtelooze te slaan."
"Ja aan u zelf denkt gij, maar het lijden van een mensch, die uw
echtgenoot was, treft u niet. Het is u onverschillig, of zijn leven
is verwoest, dat hij uit ... uitgeleden...."
Hij sprak zoo snel, dat hij in de war geraakte en begon te
stotteren. Het werd haar belachelijk, maar dadelijk schaamde zij
zich over deze opwelling in dit oogenblik. Hij hield op en t
|