Toen hij bij
Darja Alexandrowna Oblonsky een bezoek had afgelegd, had deze hem
verzocht zijn bezoek dikwijls te herhalen, natuurlijk om andermaal
bij haar zuster aanzoek te doen, die, zooals zij hem genoegzaam had te
kennen gegeven, hem nu voorzeker zou aannemen. Toen Lewin Kitty zelf
had wedergezien, was hij tot het bewustzijn gekomen, dat hij niet had
opgehouden haar te beminnen; maar nu, nu hij wist, dat zij daar was,
kon hij er volstrekt niet meer heenrijden. De afwijzing, die hij had
ondergaan, had een onoverkomelijke kloof tusschen hen gegraven.
"Ik kan, nu zij de vrouw niet worden kan van hem, dien zij zich
wenschte, haar niet vragen mijn vrouw te worden."
Deze gedachte maakte hem koel en vervreemdde hem van haar.
"Ik zou niet in staat zijn zonder een uitdrukking van verwijt met
haar te spreken, zonder haar toornig aan te zien, en zij zou--dit kan
niet anders--nog meer afkeer van mij krijgen. En dan, hoe kan ik nu,
na hetgeen Dolly mij gezegd heeft, nog naar haar toe gaan? Hoe licht
zou ik toonen, wat men mij van haar gezegd heeft! Of ik zou komen
als een grootmoedige, die haar vergeeft, haar begenadigt. Ik zou voor
haar staan als een edelmoedige, die vergeeft, die haar weer aanneemt
en begunstigt met zijn liefde? Waarom heeft Dolly mij dat gezegd? Ik
had haar immers toevallig kunnen ontmoeten, en dan had zich alles
van zelf geschikt--maar nu is het onmogelijk, volstrekt onmogelijk."--
Om dezen tijd zond Darja Alexandrowna hem een briefje, waarin zij
hem om een dameszadel voor Kitty verzocht.
"Men heeft mij gezegd, dat gij er een bezit," schreef zij: "ik hoop,
dat gij hem zelf komt brengen."
Dat kon hij nu in het geheel niet verdragen. Hoe kon zulk een
verstandige en beschaafde vrouw haar zuster zoozeer vernederen?
Hij schreef wel tien briefjes, verscheurde ze alle weder en zond
eindelijk den zadel zonder eenig antwoord. Toen liet hij, in de
overtuiging ongepast gehandeld te hebben, de zorg voor zijn zaken,
die hem tegenstonden, aan zijn rentmeester over en begaf zich
naar een verwijderd gouvernement, naar een vriend, die schoone
jachtgronden bezat en hem onlangs had uitgenoodigd. Nu gevoelde hij
zich verlicht, omdat hij uit de nabijheid der Tscherbatzky's en van
zijn landbouwzaken verwijderd werd en juist voor een jachtvermaak, dat
onder alle verdrietelijkheden hem steeds de beste troost was geweest.
XX.
Mijnheer en mevrouw Karenin leefden voort in een huis, zagen elkander
dagelijks
|