en
geheelen nacht niet geslapen, en de dokter heeft haar aangeraden een
rit te doen. Ik breng haar nu haar handwerkje."
"Dus dat is de engel nummer een," zeide de vorst, toen
Warenka zich verwijderde.
Kitty bemerkte, dat hij met Warenka een weinig den spot wilde
drijven, maar dat hem dat niet recht gelukken wilde, omdat zij hem
goed bevallen was.
"Nu zal ik al uw vriennen wel leeren kennen," voegde hij er bij;
"ook uw madame Stahl, als zij zich vernederen wil zich mijner te
herinneren."
"U heeft haar dus gekend, papa?" vroeg Kitty met een zekeren angst,
daar zij bij het noemen van madame Stahl in haar vaders oogen iets
spotachtigs zag opflikkeren.
"Ik heb haar man en ook haar oppervlakkig gekend, voor zij zich onder
de pietisten had begeven."
"Pietisten, wat zijn dat, papa?" vroeg Kitty, zeer verschrikt, wijl
datgene, wat zij in mevrouw Stahl vereerde, een naam had.
"Dat weet ik zelf niet zoo precies. Ik weet slechts, dat zij God voor
alles dankt, voor ieder ongeluk, en ook daarvoor, dat haar man is
gestorven. Nu, dit kon belachelijk schijnen, want zij hebben slecht
genoeg met elkander geleefd."
"Daar is zij," zeide Kitty en wees op een rolwagen, waarin, van
alle zijden door kussens ondersteund, iets van grauwblauwe kleur
onder een zonnescherm lag. Dat was mevrouw Stahl. Achter haar stond
een sombere Duitsche arbeider, die den wagen schoof; naast haar een
blonde Zweedsche graaf, dien Kitty slechts bij naam kende. Eenige
zieken bleven aarzelend bij het ziekenwagentje staan en staarden de
daarin gezeten dame als een wonder aan.
De vorst naderde met Kitty en deze zag dadelijk weer in zijn oogen
die spottende uitdrukking. Hij trad op madame Stahl toe en sprak
haar recht hoffelijk en vriendelijk in dat uitgezochte Fransch aan,
dat tegenwoordig nog slechts zoo weinigen in staat zijn te spreken.
"Ik weet niet, of u zich mijner nog zal herinneren, maar ik moet mij
u weer in het geheugen terug roepen om u te danken voor de aan mijn
dochter bewezen goedheid," zoo sprak hij, terwijl hij zijn hoed afnam
en niet weer opzette.
"Vorst Alexander Tscherbatzky," antwoordde mevrouw Stahl, terwijl
zij haar hemelsche oogen tot hem ophief, waarin Kitty nu een zekere
ontevredenheid meende te bespeuren: "ik verheug mij u te zien. Ik
heb uw dochter zeer lief gekregen."
"En met uw toestand gaat het nog steeds niet beter."
"Ik heb mij daaraan reeds gewend," antwoordde madame Stahl en maakte
den vorst met den Zweeds
|