rijp ik alles," hernam Dolly, "gij kunt dat niet begrijpen;
de mannen, die naar welgevallen kiezen en uitzoeken kunnen, zijn
altijd volkomen zeker, wie zij beminnen. Maar een jong meisje, dat
wachten en afwachten moet, een jong meisje met haar jonkvrouwelijke
zedigheid, dat u mannen slechts van verre ziet, schat niet alles naar
zijn waarde. Een jong meisje kan zulke gewaarwordingen en gevoelens
hebben, dat zij de ware beteekenis daarvan niet weet...."
"Dat is toch niet geheel zooals het behoort."
"Dit maakt geen verschil, het is eenmaal zoo. Gijlieden doet een
aanzoek, als ge omtrent uw neiging tot klaarheid en zekerheid zijt
gekomen, maar een meisje kan niet vragen en kiezen. Zij moet kiezen
en kan het soms nog niet, zij kan slechts ja of neen zeggen."
"Zoo koos zij tusschen mij en Wronsky!" dacht Lewin, en het tot leven
ontwaakte lichaam zonk weer dood terug en drukte kwellend zijn hart.
"Darja Alexandrowna," zeide hij, "zoo kiest men wel een kleed of
wat anders, maar met de liefde.... De keus is eenmaal gedaan--des te
beter.--Een herhaling kan niet zijn...."
"O, die trots! die trots!" zeide Dolly, alsof zij hem verachtte om de
kleinheid van dat gevoel. "Destijds, toen ge uw aanzoek deedt, was
zij juist in een toestand, dat zij geen antwoord kon geven; zij kon
nog niet kiezen tusschen u en Wronsky; dezen zag zij toen dagelijks,
maar u had zij in langen tijd niet gezien. Voorzeker, ware zij ouder
geweest, dan was zulk een twijfel niet mogelijk geworden. Ik zou in
haar plaats niet geaarzeld hebben. Hij was mij altijd onaangenaam,
en het heeft dan nu ook een einde genomen."
Lewin riep zich Kitty's antwoord voor den geest. Zij had gezegd:
"Neen, dat kan niet zijn...."
"Darja Alexandrowna," zeide hij koel, "ik weet uw vertrouwen in
mij hoog te waardeeren, maar ik geloof, dat u zich vergist. Ik mag
gelijk of ongelijk hebben, maar deze trots, dien u zoo afkeurt, maakt,
dat elke gedachte aan Catharina Alexandrowna voor mij onmogelijk is."
"Laat ik u nog dit eene zeggen: gij begrijpt, ik spreek van mijn
zuster, die ik lief heb, alsof zij mijn kind was. Ik zeg niet, dat
zij u bemint; ik wilde maar zeggen, dat haar afwijzend woord van
toenmaals volstrekt niets beteekent."
"Dat weet ik niet," zeide Lewin en stond op: "Indien u wist, welke
smart u mij veroorzaakt! Het is, alsof iemand een kind is afgestorven
en men hem dan zegt: 'Het had kunnen blijven leven, het had zoo en zoo
kunnen worden en gij zoudt er uw v
|