waren, booze kinderen vol grofheid en ruwen hartstocht. Zij kon
over niets anders meer denken of spreken en moest Lewin haar leed
klagen. Lewin zag, dat zij zich ongelukkig gevoelde en beijverde
zich haar te troosten, terwijl hij zeide, dat deze vechtpartij niets
slechts bewees en dat alle kinderen elkander wel eens sloegen. Maar
terwijl hij zoo sprak, dacht hij: "Nu, ik zou mijn kinderen Fransch
met mij laten spreken! Ik zou wel oppassen. Ik zou zulke kinderen
niet hebben! Men moet ze niet bederven, ze niet verwennen, dan zijn en
blijven ze lief en goed. Neen, ik zou zulke kinderen niet hebben!" Toen
nam hij afscheid; zij trachtte hem niet meer te houden en hij reed weg.
IX.
Tegen het midden van Juli kwam de dorpsoudste van het goed zijner
zuster, dat ongeveer twintig werst van Pekrowskaja lag, naar Lewin met
een bericht omtrent den hooioogst van dit jaar. De daar gelegen weiden
waren het meest rentegevend gedeelte der bezitting en waren voor een
derde van het gewas aan de boeren verpacht. Nu kwam de dorpsoudste
om te berichten, dat men uit vrees voor regen het hooi al opgetast
en verdeeld had en dat voor het heerschap als zijn aandeel elf oppers
waren afgezonderd. Uit de onnauwkeurige opgaaf op Lewins vraag, hoeveel
hooi de grootste weide had opgeleverd, en uit de voorbarigheid der
boeren, die zonder tijdige kennisgeving den oogst reeds gedeeld hadden,
leidde Lewin af, dat het daarbij wellicht niet recht was toegegaan, en
daarom besloot hij, zelf er heen te rijden om de zaak te onderzoeken.
Tegen den middag kwam hij aan. Hij stalde zijn paard bij zijn goeden
vriend, den boer Parmenitsch, die met de minne van zijn broeder was
getrouwd. Toen zocht hij den oude op zijn hoeve op, wenschende van
hem iets van den hooioogst te vernemen. De anders praatzieke oude
ontving Lewin vriendelijk, maar beantwoordde zijn vragen over het
hooi ontwijkend en terughoudend. Dit bevestigde Lewins verdenking
nog meer. Hij begaf zich derhalve naar de weiden en nam de oppers in
oogenschouw. Elke opper kon onmogelijk vijftig voer bevatten, en om nu
de boeren te ontmaskeren, liet Lewin een opper opladen en in de schuur
rijden. Uit dezen opper kwamen maar twee en dertig voer. In weerwil
van de verzekering van den dorpsoudste, dat alles op godvruchtige
en eerlijke wijze was verdeeld en dat het hooi in de oppers moest
zijn ingekrompen, verklaarde Lewin nu beslist, te meer daar het hooi
zonder zijn voorkennis was verdeeld, dat hij zul
|