ept met u. Gisteren na den wedren
kwam zij bij mij en was wanhopig, omdat zij u niet meer aangetroffen
had. Zij meent, dat ge een echte romanheldin zijt, en dat zij, als zij
een man was, om uwentwil alle dwaasheden zou begaan. Stremow zeide,
dat zij dit reeds deed, zooals...."
"Maar zeg mij...." zeide Anna, na een oogenblik te hebben nagedacht
en op een toon, waaraan men kon hooren, dat het voor haar geen
onverschillige vraag was: "In welke betrekking staat zij tot vorst
Kaluschky, den zoogenaamden Mischka? Ik heb ze bijna niet te zamen
ontmoet. Hoe zit dat eigenlijk?"
Betsy's oogen lachten en zagen Anna opmerkzaam aan: "Een nieuwe
manier," antwoordde zij. "In den laatsten tijd kiezen allen deze
manier. Zij verbreken de boeien en werpen ze weg, maar de wijze hoe
men ze wegwerpt is verschillend."
"Ja, maar in welke betrekking staat zij dan eigenlijk tot Kaluschky?"
Betsy lachte plotseling luid en lang, wat haar zelden gebeurde. "Nu
stroopt ge op het gebied van vorstin Miagkaja. Dat is de vraag van een
enfant terrible...." en Betsy kon niet nalaten andermaal in lachen
uit te barsten. "Gij moet het haar zelf vragen...." zeide zij met
tranen in de oogen.
"Neen, ge lacht," zeide Anna, die onwillekeurig mede had moeten lachen,
"maar ik begrijp niet, welk een rol eigenlijk haar man daarbij speelt."
"Haar man? Die draagt haar doek achter haar en is verder tot elken
dienst bereid. Wat er verder is, daar wil niemand iets van weten. Ge
weet wel, dat men in beschaafd gezelschap niet eens over bizonderheden
van het toilet spreekt, zelfs er niet over denkt; zoo is het ook hier."
"Zult ge bij de Rolandaky's zijn?" vroeg Anna, om het gesprek op iets
anders te brengen.
"Ik geloof het niet," antwoordde Betsy, en zonder haar vriendin aan te
zien, begon zij de geurige thee in de kleine, doorzichtige kopjes te
schenken. Toen gaf zij Anna het kopje over en stak een cigarette aan:
"Ziet ge, zoo gevoel ik mij behagelijk. Ik begrijp u en ik begrijp
Lisa. Lisa is een van die naiven, die niet weten wat goed of kwaad is;
ten minste vroeger, toen zij nog zeer jong was, heeft zij het niet
geweten. Nu echter weet zij, dat de argeloosheid haar goed staat en
daarom weet zij nu opzettelijk niet...." zeide Betsy met een fijn
lachje, "en evenwel staat het haar goed. Weet ge, men kan een en
dezelfde zaak tragisch beschouwen en ze tot een kwelling voor zich
maken, terwijl een ander ze al heel eenvoudig en wellicht als komisch
opneemt. Well
|